ECLI:NL:RBDHA:2024:12575

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juni 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
23/6173
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Boete opgelegd wegens niet tijdig voldoen aan inburgeringsplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 25 juni 2024, in de zaak tussen eiseres en de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, wordt het beroep van eiseres tegen een boete van € 1.250,- op grond van de Wet inburgering beoordeeld. Eiseres had niet tijdig voldaan aan haar inburgeringsplicht, en de rechtbank oordeelt dat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij gedurende drie maanden aaneengeschakeld ziek was, wat een verlenging van de inburgeringstermijn zou rechtvaardigen. De rechtbank stelt vast dat de inburgeringstermijn van eiseres, die begon op 17 augustus 2018, meerdere keren is verlengd, maar uiteindelijk eindigde op 13 augustus 2022. Eiseres had geen gerichte medische machtiging overgelegd bij haar verzoek om verlenging van de termijn, wat verweerder in staat stelde om haar verzoek af te wijzen. De rechtbank concludeert dat de opgelegde boete terecht is, omdat eiseres niet heeft aangetoond dat zij alles heeft gedaan om de overtreding te voorkomen. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af en bevestigt de boete, zonder dat er aanleiding is voor matiging. Eiseres krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6173

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juni 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. A.A. van Harmelen),
en

de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, verweerder

(gemachtigde: mr. E. van den Berg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de boete van € 1.250,- op grond van de Wet inburgering (Wi) [1] , omdat zij niet binnen de gestelde termijn is ingeburgerd.
1.1.
Met het primaire besluit van 24 januari 2023 is de boete aan eiseres opgelegd. Met het bestreden besluit van 3 augustus 2023 op het bezwaar van eiseres is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, B. Badouri als tolk, en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. In deze uitspraak beantwoordt de rechtbank de vraag of aan eiseres terecht een boete van € 1.250,- is opgelegd, omdat zij niet binnen de termijn is ingeburgerd. Eiseres is sinds 17 augustus 2018 inburgeringsplichtig en de inburgeringstermijn liep in eerste instantie tot en met 13 september 2021. De termijn is verschillende keren verlengd vanwege Covid-19 en is uiteindelijk vastgesteld tot en met 13 augustus 2022.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Verweerder had moeten afzien van het opleggen van een boete, omdat eiseres chronisch ziek is. Daardoor kon zij niet aan de inburgeringstermijn voldoen en was zij niet in staat om onderwijs te volgen. Dat eiseres ziek is, blijkt uit de medische stukken die zij in bezwaar heeft ingediend. Verweerder heeft geen medisch advies (door medisch adviesbureau Argonaut) laten opstellen. Verweerder had de inburgeringstermijn moeten verlengen. De opgelegde boete is bovendien te hoog, omdat eiseres niet of in verminderde mate kan worden verweten dat ze niet op tijd is ingeburgerd. Verweerder heeft niet goed gemotiveerd waarom de maximale boete is opgelegd. Tot slot had eiseres moeten worden gehoord in bezwaar.
Wat zijn de regels?
4. De relevante regels staan in de bijlage. De bijlage hoort bij de uitspraak.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht een boete van € 1.250,- heeft opgelegd aan eiseres. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1.
Eiseres moet als inburgeringsplichtige binnen drie jaar het inburgeringsexamen behalen. [2] Het is de eigen verantwoordelijkheid van eiseres om te bepalen hoe zij aan haar inburgeringsplicht voldoet. [3] Verweerder verlengt de termijn van drie jaar als eiseres aannemelijk maakt dat haar geen verwijt treft dat ze niet binnen de termijn (onderdelen van) het inburgeringsexamen haalt. [4] Haar treft bijvoorbeeld geen verwijt als ze ten minste drie aaneengesloten maanden ziek is (geweest). [5] In dat geval wordt de termijn voor het inburgeringsexamen verlengd met een periode die even lang is als de duur van de ziekteperiode. Om voor verlenging in aanmerking te komen, moet eiseres een verzoek doen bij verweerder. Ze moet ook een gerichte medische machtiging aan verweerder geven.
Medische machtiging
5.2.
De rechtbank stelt vast dat eiseres heeft gevraagd om verlenging van de inburgeringstermijn, maar dat zij aan verweerder bij haar verzoek geen gerichte medische machtiging heeft gegeven. Verweerder heeft eiseres bij herhaling tijdens de primaire fase en tijdens de bezwaarfase om zo een machtiging gevraagd. Eiseres heeft die toen niet verstrekt. Gelet hierop en de summiere medische informatie die eiseres in bezwaar heeft overgelegd mocht verweerder haar verzoek om verlenging van de inburgeringstermijn afwijzen. Tijdens de beroepsprocedure heeft eiseres de gevraagde gerichte medische machtiging aan verweerder gegeven. Met deze machtiging kon verweerder geen rekening houden toen hij besliste op het verzoek om verlenging van de inburgeringstermijn in bezwaar. Om die reden leidt deze machtiging, die na het bestreden besluit is afgegeven, niet tot een ander oordeel.
5.3.
Dat eiseres dacht dat zij alle medische informatie aan verweerder had gegeven, omdat zij in verband met haar inburgering contact had met een arts van medisch adviesbureau Argonaut, leidt ook niet tot een ander oordeel. Ter zitting is gebleken dat eiseres zelf, zonder betrokkenheid van verweerder, Argonaut opdracht heeft gegeven een rapport op te stellen. Dit rapport had eiseres nodig in een andere procedure, namelijk een aanvraag om ontheffing van de inburgeringsplicht wegens medische redenen. De (onjuiste) aanname van eiseres is geen goede reden om de medische machtiging niet te geven na daar door verweerder bij herhaling om te zijn gevraagd.
Is het aannemelijk dat eiseres drie maanden aaneengesloten ziek was?
6. Eiseres heeft medische informatie overgelegd. Verweerder heeft terecht op basis van die informatie geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat eiseres gedurende drie aangesloten maanden ziek was. De rechtbank legt hierna uit waarom dat zo is.
6.1.
De inburgeringstermijn liep van 17 augustus 2018 tot en met 13 augustus 2022 (zie punt 2). Alleen het deel van de inburgeringstermijn van 13 februari 2022 tot en met 13 augustus 2022 kan in aanmerking komen voor een eventuele verlenging vanwege ziekte. Dit komt, omdat eiseres tussen 17 augustus 2018 en 13 maart 2020 nog niet in behandeling was voor haar klachten. In de machtiging die eiseres in de beroepsprocedure heeft overgelegd staat namelijk (onder meer) dat zij sinds 28 december 2020 in behandeling is voor spanningshoofdpijn en migraine klachten. Verder heeft eiseres van 13 maart 2020 tot en met 12 februari 2022 al een verlenging gekregen, vanwege het niet kunnen afleggen van examens door Covid-19. Daarom kan dit deel van de inburgeringstermijn niet ook nog wegens ziekte worden verlengd. In geval van samenloop van omstandigheden wordt namelijk de langdurigste verlenging verleend. [6]
6.2.
Uit de brief van de neuroloog van 22 september 2022, die eiseres in bezwaar heeft overgelegd, volgt dat eiseres twee tot drie keer per maand migraine heeft. Daarnaast is eiseres vanaf 30 augustus 2022 vrijwilligerswerk gaan doen. Op basis van deze informatie heeft verweerder terecht geconcludeerd dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten minste drie aangesloten maanden ziek is geweest. Verweerder hoefde in de overgelegde informatie in bezwaar geen aanleiding te zien om nader (medisch) onderzoek te doen. Dit geldt ook voor de informatie die eiseres in beroep heeft overgelegd, omdat die stukken geen nieuwe informatie bevatten ten opzichte van de genoemde brief van de neuroloog van 22 september 2022.
Is er aanleiding om de boete te matigen?
7. Verweerder heeft op goede gronden de maximale boete van € 1.250,- opgelegd. Eiseres heeft namelijk niet aannemelijk gemaakt dat zij alles heeft gedaan wat redelijkerwijs mogelijk was om de overtreding te voorkomen. Ze heeft ook niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank legt dit hierna uit.
7.1.
Matiging van de boete is alleen aan de orde als verschillende onderdelen van het examen wel zijn gehaald. [7] Eiseres heeft weliswaar het participatietraject bij de gemeente afgerond, maar zij heeft verder geen examen binnen de termijn gedaan of behaald. Zij heeft ook geen cursusuren gevolgd bij een onderwijsinstelling met een Blik op Werk keurmerk. Het betoog van eiseres dat het weer opstarten en het volgen van de lessen in verband met Covid-19 tot vertraging heeft geleid, slaagt niet. Eiseres heeft namelijk ook voor 2020 (en dus voor Covid-19) geen poging ondernomen om te voldoen aan de inburgeringsplicht.
7.2.
Daarnaast is het de rechtbank niet gebleken dat eiseres onevenredig wordt getroffen door de boete. Eiseres heeft ter zitting het standpunt ingenomen dat zij met haar gezin leeft van de arbeidsongeschiktheidsuitkering van haar partner en dat verweerder daarom de boete moet matigen. Eiseres heeft dit standpunt pas ter zitting naar voren gebracht en niet met (financiële) gegevens onderbouwd. De rechtbank ziet hierin daarom geen aanleiding voor het oordeel dat de boete onevenredig is. Voor een matiging van de boete bestaat geen aanleiding.
Had eiseres gehoord moeten worden in bezwaar?
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder mocht afzien van horen, [8] omdat eiseres in haar bezwaarschrift geen nieuwe informatie heeft aangedragen en ook geen medische machtiging heeft overgelegd die verweerder in staat stelde om medische informatie op te vragen.
9. De rechtbank is tot slot van oordeel dat eiseres’ verwijzing naar haar gronden in bezwaar, onvoldoende is om als beroepsgrond te worden aangemerkt. Verweerder is in het bestreden besluit gemotiveerd ingegaan op de gronden van bezwaar van eiseres. Eiseres heeft niet aangegeven op welke wijze verweerder dit onjuist heeft gedaan. De verwijzing naar het bezwaarschrift als beroepsgrond slaagt daarom niet.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft en dat verweerder terecht een boete heeft opgelegd aan eiseres wegens het niet tijdig voldoen aan haar inburgeringsplicht. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 25 juni 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

BIJLAGE

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:46

1. De wet bepaalt de bestuurlijke boete die wegens een bepaalde overtreding ten hoogste kan worden opgelegd.
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.
3. Indien de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, legt het bestuursorgaan niettemin een lagere bestuurlijke boete op indien de overtreder aannemelijk maakt dat de vastgestelde bestuurlijke boete wegens bijzondere omstandigheden te hoog is.
4. Artikel 1, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht is van overeenkomstige toepassing.
Wet inburgering 2021

Artikel 54. Intrekking van de Wet inburgering

1. De Wet inburgering wordt ingetrokken, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de personen op wie deze wet van toepassing was op de dag voorafgaand aan de inwerkingtreding van deze wet.
Wet inburgering

Artikel 7b

De inburgeringsplichtige behaalt binnen drie jaar de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c.
De termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid, vangt aan op het moment dat de vreemdeling inburgeringsplichtig wordt.
Onze Minister verlengt de termijn van drie jaar, genoemd in het eerste lid:
a. indien de inburgeringsplichtige aannemelijk maakt dat hem geen verwijt treft ter zake van het niet tijdig behalen van deze onderdelen van het inburgeringsexamen, of
b. eenmalig met ten hoogste twee jaren, indien aantoonbaar een alfabetiseringscursus wordt of is gevolgd voor het verstrijken van die termijn.

Artikel 31

1. Onze Minister legt een bestuurlijke boete op aan de inburgeringsplichtige die de onderdelen van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 7, tweede lid, onderdelen b en c, niet binnen de in artikel 7b, eerste lid, genoemde termijn, of de met toepassing van artikel 7b, derde lid, of van de krachtens artikel 8, eerste lid, aanhef en onderdeel a, gestelde regels verlengde termijn, heeft behaald.

Voetnoten

1.Gelet op artikel 54 van de Wet inburgering 2021.
2.Artikel 7b, eerste lid, van de Wi.
3.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 april 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1079.
4.Artikel 7b, derde lid, onder b, van de Wi.
5.Zie artikel 2 van de Beleidsregel verlenging inburgeringstermijnen bij geen verwijt (Beleidsregel), zoals deze beleidsregel gold tot 1 januari 2022.
6.Zie artikel 9 van de Beleidsregel.
7.Beleidsregel boetevaststelling inburgering.
8.Op grond van artikel 7:3, aanhef en onder b, van de Awb.