ECLI:NL:RBDHA:2024:12574

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
9 augustus 2024
Zaaknummer
22/8236
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontheffing voor verjagend afschot van grauwe ganzen en kolganzen in Zuid-Holland

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2024, in de zaak tussen de Natuur en Milieufederatie Zuid-Holland en het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland, wordt het beroep van eisers tegen een ontheffing voor het verjagen van grauwe ganzen en kolganzen behandeld. De ontheffing, verleend op 15 november 2022, staat afschot toe van deze vogels gedurende de winterperiode op percelen met kwetsbare gewassen. De rechtbank oordeelt dat de ontheffing noodzakelijk is ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, ondanks de bezwaren van eisers die stellen dat er al een provinciale vrijstelling bestaat en dat de onderbouwing van de schade niet voldoende is. De rechtbank wijst erop dat de ontheffing specifiek gericht is op het verjagen van ganzen en niet op het reduceren van hun populaties. De rechtbank concludeert dat de verleende ontheffing niet verder gaat dan strikt noodzakelijk is en dat de methoden die zijn aangewezen voor de uitvoering van de ontheffing, zoals het gebruik van lokmiddelen, rechtmatig zijn. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de geldigheid van de ontheffing.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/8236
uitspraak van de meervoudige kamer van 6 augustus 2024 in de zaak tussen Natuur en Milieufederatie Zuid-Holland e.a.,uit Den Haag, eisers
en
het college van gedeputeerde staten van Zuid-Holland,verweerder (gemachtigde: mr. F. Onrust).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
Faunabeheereenheid Zuid-Holland,te Den Haag.

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de door verweerder bij besluit van 15 november 2022 verleende ontheffing voor verjagend afschot van grauwe ganzen en kolganzen gedurende de winterperiode op percelen met kwetsbare gewassen.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juni 2024 op zitting behandeld. Eisers werden hier vertegenwoordigd door [naam 1] en [naam 2] . Namens verweerder is de gemachtigde verschenen, bijgestaan door [naam 3] . De Faunabeheereenheid Zuid-Holland heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 4] .

Inhoud van het bestreden besluit

1. Verweerder heeft de Faunabeheereenheid Zuid-Holland op grond van de Wet natuurbescherming (Wnb) ontheffing verleend van het verbod om grauwe ganzen en kolganzen te doden. Deze ontheffing betreft het verjagen met afschot in de winterperiode en geldt voor percelen met kwetsbare gewassen in de hele provincie Zuid-Holland, met
uitzondering van Natura 2000-gebieden die zijn aangewezen voor ganzen en/of smienten en voor ganzen aangewezen rustgebieden. De ontheffing is geldig tot en met 31 december 2027 en wijst de methoden en middelen aan waarmee de ontheffing mag worden uitgevoerd.
Daarbij is ter uitvoering van de ontheffing tevens ontheffing verleend van het verbod om het geweer te gebruiken vóór zonsopkomst en na zonsondergang, met dien verstande dat het geweer mag worden gebruikt vanaf een half uur vóór zonsopkomst tot een half uur na zonsondergang. Tevens is ontheffing verleend van het verbod om het geweer te gebruiken binnen de afpalingskring van een eendenkooi.
1.1.
Ter onderbouwing van het bestreden besluit heeft verweerder verwezen naar het Faunabeheerplan Ganzen 2022 - 2027. In dit Faunabeheerplan wordt beschreven welke maatregelen kunnen worden toegepast om schade of risico's door ganzen te voorkomen en welke maatregelen volgens verweerder nodig zijn om de ganzenpopulaties in de provincie
op een maatschappelijk aanvaardbaar niveau te brengen en te houden. De nu verleende ontheffing vormt een voortzetting van het tot nu toe gevoerde beheer. Verweerder heeft de ontheffing verleend omdat dit volgens hem nodig is ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.

Gronden van het beroep

2. Eisers kunnen zich niet verenigen met het bestreden besluit. Zij betogen dat de ontheffing niet noodzakelijk is omdat reeds een provinciale vrijstelling van kracht is op grond waarvan grauwe ganzen en kolganzen gedood mogen worden. Bovendien heeft verweerder volgens eisers niet goed onderbouwd dat sprake is van een dreiging van belangrijke schade aan gewassen. De onderbouwing die verweerder heeft gegeven is volgens eisers ten onrechte beperkt tot percelen met voorjaarsgras, terwijl de ontheffing betrekking heeft op alle percelen met kwetsbare gewassen. Wat die kwetsbare gewassen zijn, is bij gebrek aan een deugdelijke definitie volgens eisers onduidelijk. Ook is niet gebleken dat de schade die grauwe ganzen en kolganzen in de winterperiode veroorzaken, een zodanige omvang heeft dat het economisch belang van de betrokken bedrijven hierdoor daadwerkelijk geraakt wordt. De getaxeerde schade aan gras in de winterperiode geeft volgens eisers ook geen goed beeld van de werkelijk geleden schade, nu het gras zich in het voorjaar met een groeispurt herstelt.
Eisers vinden verder dat verweerder de inzet van lokmiddelen onvoldoende heeft onderbouwd. Zij vrezen dat door de inzet van lokmiddelen ook ganzen zullen worden aangetrokken die zich niet op velden met kwetsbare gewassen bevinden. De verleende ontheffing gaat daarmee volgens eisers verder dan strikt noodzakelijk is.
Daarnaast voeren eisers aan dat in de ontheffing niet is gewaarborgd dat pas tot afschot mag worden overgegaan nadat eerst preventieve middelen zijn ingezet. Zij stellen dat de mogelijkheid om het geweer in te zetten als akoestisch verjagingsmiddel in de praktijk tot handhavingsproblemen leidt, omdat niet goed is na te gaan of een schot is bedoeld ter verjaging of om een gans te doden.
Tot slot verzetten eisers zich tegen het toegestane gebruik van het geweer van een half uur vóór zonsopkomst tot een half uur na zonsondergang. Eisers stellen dat ganzen in gemengde groepen voorkomen en dat hierdoor het risico in het leven wordt geroepen dat per ongeluk de verkeerde ganzen - zoals de ernstig bedreigde dwerggans - worden getroffen.

Beoordeling door de rechtbank

Overgangsrecht Omgevingswet
3. Op I januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Aanvullingswet natuur Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een besluit op grond van de Wnb is ingediend vóór I januari 2024 en tegen dat besluit beroep open staat, blijft het oude recht van toepassing tot het besluit onherroepelijk is. Dit volgt uit artikel 2.9, eerste lid, aanhef en onder a van de Aanvullingswet natuur Omgevingswet.
3.1.
Het verzoek om een ontheffing is ingediend op 11 juli 2022. Dat betekent dat in dit geval de Wnb van toepassing blijft.
Beoordelingskader
4. De voor deze zaak relevante bepalingen uit de Vogelrichtijn,1 de Wnb en het Besluit natuurbescherming (Bnb) zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak. Deze bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
4.1.
Verweerder heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 3.3 van de Wnb. Uit deze bepaling volgt dat verweerder een ontheffing van de verboden uit artikel 3.1 van de Wnb kan verlenen. Dit kan uitsluitend als dit nodig is in verband met één of meer van de redenen die worden genoemd in artikel 3.3, vierde lid, van de Wnb, als er geen andere bevredigende oplossing bestaat en als de gunstige staat van instandhouding van de betrokken vogelsoort(en) niet wordt aangetast.
4.2.
De Vogelrichtlijn is in de Nederlandse wetgeving geïmplementeerd met het inmiddels vervallen artikel 68 van de Flora- en Faunawet (Ffw). Dit artikel is later gewijzigd in artikel 3.17 van de Wnb. Reeds eerder heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) overwogen dat niet is gebleken dat deze implementatie niet op een juiste wijze heeft plaatsgevonden, maar dat dit onverlet laat dat artikel 68 van de Ffw moet worden uitgelegd en toegepast in het licht van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vogelrichtlijn.2 Dit geldt dus ook voor artikel 3.17, eerste lid, van de Wnb en in het verlengde daarvan voor artikel 3.3 van de Wnb, waarnaar artikel 3.17 van de Wnb verwijst.
4.3.
Uit de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) over de Vogelrichtlijn volgt dat de lidstaten moeten waarborgen dat elke ingreep die beschermde soorten raakt, slechts wordt toegestaan op basis van besluiten die steunen op een nauwkeurige en treffende motivering waarin wordt verwezen naar de in artikel 9, eerste en tweede lid, van de Vogelrichtlijn vermelde redenen, voorwaarden en vereisten.3 Dit is voorgeschreven, omdat het hier om een uitzonderingsregeling gaat die strikt moet worden uitgelegd en volgens welke de autoriteit die het besluit neemt voor elke afwijking moet bewijzen dat aan de gestelde voorwaarden is voldaan. Het HvJEU heeft overwogen dat de afwijking van de verbodsbepalingen uit de Vogelrichtlijn moet voldoen aan nauwkeurig omschreven vormvoorwaarden, die tot doel hebben de afwijkingen tot het strikt noodzakelijke te beperken.4 Hoewel artikel 9 van de Vogelrichtlijn een ruime afwijking van de algemene beschermingsregeling toestaat, moet het niettemin een concrete en gerichte toepassing vinden, teneinde tegemoet te komen aan nauwkeurige vereisten en specifieke situaties.
5
1. Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (gecodificeerde versie) (PB 2010 L 20).
2 Uitspraak van 4 februari 2009, ECLI:NL:RVS:2009:BHl843.
3 Arresten van 21 juni 2018, ECLI:EU:C:2018:477 (Commissie/Malta), 14 juni 2007, ECLI:EU:C:2007:341 (Commissie/Finland) en 23 april 2020, ECLI:EU:C:2020:291 (Commissie/Finland).
4 Arrest van 7 maart 1996, ECLI:EU:C: 1996:86 (Associazione ltaliana per il WWF e.a.)
5Vergelijk ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2114.
Is de
ontheffing nodig met het oog op een wettelijk belang?
5. Verweerder heeft de ontheffing die in deze procedure voorligt verleend omdat dit volgens hem noodzakelijk is ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. In het onderstaande zal de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eisers beoordelen of verweerder in dit standpunt kan worden gevolgd.
Het voorkomen van belangrijke schade aan gewassen
6. Een ontheffing als hier aan de orde kan onder meer worden verleend ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen.6 Het is vaste rechtspraak dat aan deze voorwaarde is voldaan wanneer is gebleken van een concrete dreiging van belangrijke schade. Niet vereist is dat de schade zich reeds heeft voorgedaan. Verweerder komt bij de invulling van het begrip 'belangrijke schade' en bij het bepalen of sprake is van een concrete dreiging daarvan, een zekere beoordelingsruimte toe.7 Deze beoordelingsruimte is echter niet onbegrensd. Uit rechtspraak van het HvJEU volgt immers dat deze uitzonderingsbepaling er niet toe strekt schade van geringe omvang te voorkomen en dat voor deze afwijking van de algemene beschermingsregeling schade van een zekere omvang vereist is.8 In de Memorie van Toelichting bij de Wnb wordt bevestigd dat schade die onder het normale bedrijfsrisico valt, geen schade is die tot een afwijking van verbodsbepalingen kan leiden.9
6.1.
Onder verwijzing naar het Faunabeheerplan stelt verweerder zich op het standpunt dat een oorzakelijk verband bestaat tussen de omvang van de populatie jaarrond verblijvende ganzen (standganzen) in de provincie en de hoogte van de schade die zij veroorzaken. Uit het Faunabeheerplan volgt dat de totale getaxeerde schade aan voorjaarsgras die grauwe ganzen en kolganzen hebben veroorzaakt, is gestegen van
€ 317.220-, in 2016 naar€ 771.249,- in 2020. In het bestreden besluit heeft verweerder
toegelicht dat de getaxeerde schade aan voorjaarsgras nadien verder is gestegen naar
€ 1.804.259 in 2022. Ook als de schade wordt beschouwd in kilogrammen droge stof is volgens het Faunabeheerplan sprake van een stijgende lijn, die loopt van 1.480.164 kg voorjaarsgras in 2016 naar 2.765.693 kg in 2020. Volgens verweerder heeft ook deze stijgende lijn zich nadien voortgezet naar 4.300.358 kg in 2021. Eisers hebben deze gegevens niet gemotiveerd betwist.
De populatie grauwe ganzen groeide tussen 2016 en 2020 volgens het Faunabeheerplan van ongeveer 79.000 ganzen naar ruim 106.000 ganzen, maar is nadien volgens verweerder afgenomen tot 102.029 ganzen in 2021. De populatie kolganzen steeg volgens verweerder van 502 ganzen in 2016 naar 2.089 ganzen in 2020 en is in 2021 afgenomen naar 1.898 ganzen. Ook deze cijfers hebben eisers niet ter discussie gesteld.
Hoewel de gegevens over de omvang van de populaties grauwe ganzen en kolganzen en de hoogte van de schade aan voorjaarsgras van jaar tot jaar enige fluctuaties laten zien, kan de rechtbank verweerder volgen in de stelling dat uit deze gegevens het algemene beeld naar voren komt dat een grotere ganzenpopulatie leidt tot een grotere schade aan gewassen. Dat de getaxeerde schade sinds 2020 fors is toegenomen terwijl het aantal grauwe ganzen en kolganzen tussen 2020 en 2021 juist is afgenomen, komt volgens verweerder doordat het
6 Artikel 3.3, vierde lid, aanhef en onder b, onder 3° van de Wnb.
7 Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1535.
8 Arrest van het HvJEU van 8juli 1987, zaak C-247/85 (Commissie tegen België).
9 TK 2011-2012, 33 348, nr. 3, blz. 139.
aantal aanvragen voor een tegemoetkoming sinds 2020 is gestegen. Verweerder heeft hiervoor als verklaring gegeven dat sinds het schadejaar 2020 gebruik wordt gemaakt van een toegankelijker systeem om schadeaanvragen in te dienen, waaraan bij de lancering de nodige ruchtbaarheid is gegeven. De rechtbank ziet geen grond de juistheid van deze verklaring in twijfel te trekken. Verweerder heeft daarom aannemelijk mogen achten dat een oorzakelijk verband bestaat tussen het aantal ganzen en de schade aan voorjaarsgras. Onder verwijzing naar het Faunabeheerplan heeft verweerder in het bestreden besluit toegelicht dat schade aan de eerste snede van grasland de meest voorkomende schade in de winterperiode is. Volgens verweerder foerageren met name grauwe ganzen en kolganzen ook op de worteldelen van gras, waardoor de eerste snede gras geen kans op groei heeft. Verweerder heeft toegelicht dat niet al het voorjaarsgras als kwetsbaar gewas wordt aangemerkt, maar dat het een goede indicator is voor de mate van schade die aangericht wordt door grauwe ganzen en kolganzen gedurende de winterperiode. Wat eisers hebben aangevoerd geeft de rechtbank geen aanleiding om deze uitleg niet te volgen.
6.2.
De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat onvoldoende duidelijk is afgebakend wat kwetsbare gewassen zijn. Verweerder heeft hiertoe in het bestreden besluit verwezen naar de definitie van 'kwetsbaar gewas' in de Beleidsregel uitvoering Wet natuurbescherming Zuid-Holland. Uit die definitie volgt - kort gezegd - dat teelten ten behoeve van landbouw of vollegrondsgroenteteelt als kwetsbare gewassen worden beschouwd, met uitzondering van weide-, hooi- of graszaadpercelen waarvan het grasgewas minimaal zes maanden oud is en granen en graszaad in de periode waarin het gewas afrijpt. Hoewel onder deze definitie een groot aantal gewassen als kwetsbaar gewas kan worden aangemerkt, volgt hieruit naar het oordeel van de rechtbank voldoende duidelijk wanneer een gewas in ieder geval geen kwetsbaar gewas is. Daarmee is voldoende afgebakend dat de ontheffing op percelen met die gewassen niet geldt.
6.3.
Gelet op de omvang van de schade aan gewassen die door grauwe ganzen en kolganzen wordt veroorzaakt, heeft verweerder zich op het standpunt mogen stellen dat bij de huidige omvang van de populaties sprake is van 'belangrijke schade'. De rechtbank volgt eisers niet in hun standpunt dat voor beantwoording van de vraag of sprake is van 'belangrijke schade', beoordeeld moet worden wat de schade betekent voor individuele bedrijven. Daarbij is van belang dat de ontheffing strekt tot het voorkomen dat belangrijke schade ontstaat, terwijl op voorhand niet duidelijk is waar de ganzen zullen neerstrijken en schade zullen veroorzaken. De Wnb stelt niet de eis dat per individueel bedrijf aan de hand van concrete bedrijfsgegevens een ondergrens voor 'belangrijke schade' wordt gesteld.
6.4.
In de uitspraken van heden in de gevoegde zaken 22/3763 en 22/3867 en in zaken 23/2544 en 22/4546 heeft de rechtbank onder meer overwogen dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd waarom de dreiging van belangrijke schade aan gewassen noodzaakt tot het reduceren van de ganzenpopulaties tot de streefstanden zoals opgenomen in het Faunabeheerplan. In die zaken leidde dat tot vernietiging van de aangevochten besluiten, die alle strekten tot beperking van de populaties betrokken ganzen.
Anders dan in genoemde zaken, strekt de ontheffing die in deze zaak voorligt er niet toe de populaties van jaarrond verblijvende grauwe ganzen en kolganzen terug te brengen tot de streefstanden uit het Faunabeheerplan van onderscheidenlijk 35.500 grauwe ganzen en
200 kolganzen. Hoewel ook in deze zaak ontheffing is verleend van het algemene verbod uit artikel 3.1, eerste lid, van de Wnb om ganzen te doden, is de ontheffing blijkens de bewoordingen hiervan en de hierin vervatte verwijzing naar het Faunabeheerplan,
nadrukkelijk beperkt tot verjaging met ondersteunend afschot. Dat betekent dat deze ontheffing niet gebruikt mag worden voor het terugbrengen van de betrokken ganzenpopulaties tot de streefstanden uit het Faunabeheerplan, maar uitsluitend bedoeld is om steeds één of enkele ganzen te doden teneinde een groep ganzen langdurig te verjagen van percelen met kwetsbare gewassen. Gelet op deze beperkte reikwijdte van de ontheffing, ziet de rechtbank in deze zaak geen grond voor het oordeel dat verweerder in zoverre onvoldoende inzichtelijk heeft gemaakt dat de ontheffing niet verder gaat dan strikt noodzakelijk is.
6.5.
De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat de ontheffing niet verleend mocht worden omdat reeds een provinciale vrijstelling geldt van het verbod om grauwe ganzen en kolganzen te doden. Deze provinciale vrijstelling heeft voor een deel betrekking op dezelfde activiteiten waarop ook de nu verleende ontheffing ziet, maar hiervan kan slechts gebruik gemaakt worden door grondgebruikers. Verweerder heeft toegelicht dat de vrijstelling daarmee minder breed inzetbaar is en daarmee minder effectief is dan de nu verleende ontheffing, die wordt verleend aan de Faunabeheereenheid. Daarbij komt dat zowel het aantal ganzen als de schade die zij veroorzaken de afgelopen jaren is toegenomen, ondanks het van kracht zijn van de provinciale vrijstelling. In wat eisers hebben betoogd, ziet de rechtbank geen aanleiding verweerder hierin niet te volgen.
7. De conclusie van het voorgaande is dat verweerder het standpunt heeft mogen innemen dat de ontheffing nodig is ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen. Het betoog van eisers slaagt niet.
De aangewezen methoden
8. Verweerder heeft bepaald dat ter uitvoering van de ontheffing onder meer gebruik gemaakt mag worden van niet-levende lokvogels, lokvoer dat niet vergiftigd of verdovend is en een middel waarmee niet elektronisch versterkte lokgeluiden kunnen worden gemaakt. Volgens verweerder is de inzet van deze methoden nodig om ervoor te zorgen dat de ganzen binnen een schootsafstand van maximaal 30 meter gebracht worden, zodat een goed gericht dodelijk schot kan worden gegeven. Verweerder wijst erop dat 26% van de standganzen en 16% van de trekganzen in Nederland hagel in het lijf heeft, wat volgens verweerder duidt op te hoge schootsafstanden.
8.1.
De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat verweerder de genoemde methoden niet heeft mogen aanwijzen ter uitvoering van de ontheffing. Het betreft methoden die zijn aangewezen in artikel 3.9, tweede lid, van het Bnb en die als zodanig zijn toegestaan. In het Faunabeheerplan wordt nader toegelicht dat inzet van deze lokmiddelen bij verjagend afschot nodig is om ervoor te zorgen dat invallende ganzen binnen schootsafstand neerstrijken. Elektronisch versterkte en mechanische lokmiddelen waarmee ganzen over grotere afstand kunnen worden gelokt, worden volgens het Faunabeheerplan niet ingezet bij verjagend afschot. Nu dergelijke lokmiddelen ook niet zijn aangewezen ter uitvoering van de ontheffing, heeft verweerder terecht niet aannemelijk geacht dat ganzen gelokt zullen worden die anders niet waren neergestreken op percelen waarop de ontheffing geldt. Eisers kunnen daarom niet worden gevolgd in hun betoog dat de ontheffing door het aanwijzen van deze methoden verder gaat dan strikt noodzakelijk is.
Het betoog slaagt niet.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. de Winter, voorzitter, mr. J. Schaaf en mr. B. van Dokkum, leden, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 6 augustus 2024.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 0 6 AUG 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Het
gebruik van preventievemiddelen
9. De rechtbank volgt eisers niet voor zover zij betogen dat in de ontheffing onvoldoende is geborgd dat ganzen pas gedood mogen worden nadat eerst preventieve middelen zijn ingezet. Aan de ontheffing is het voorschrift verbonden dat alvorens tot uitvoering van de ontheffing mag worden overgegaan, eerst preventieve middelen in het veld moeten worden opgesteld op een wijze zoals voorgeschreven in de Module ganzen van de Faunaschade Preventiekit van BIJ 12. Ook kan het geweer worden ingezet als akoestisch preventief middel. De verplichting tot inzet van preventieve middelen alvorens ganzen worden gedood, is hiermee voldoende geborgd. Dat eisers betwijfelen of deze verplichting in de praktijk steeds zal worden nageleefd, doet hieraan niet af. Dit betreft een kwestie van handhaving.
Het betoog slaagt niet.
Gebruik van het
geweer vóór zonsopkomst en na zonsondergang
10. Verweerder heeft ontheffing verleend van het verbod om ter uitvoering van de ontheffing het geweer te gebruiken vóór zonsopkomst en na zonsondergang. De rechtbank volgt eisers niet in hun betoog dat verweerder ten onrechte heeft toegestaan om het geweer te gebruiken vanaf een half uur vóór zonsopkomst tot een half uur na zonsondergang. Verweerder heeft onder verwijzing naar het Faunabeheerplan en de daarin genoemde publicaties toegelicht dat ganzen met name vroeg in de ochtend en 's avonds foerageren. Verstoring is het meest effectief op die momenten, wanneer de ganzen zich verplaatsen van en naar landbouwpercelen. In wat eisers hebben aangevoerd, ziet de rechtbank geen aanleiding de juistheid van deze toelichting in twijfel te trekken. Evenmin bestaat aanleiding eisers te volgen in hun standpunt dat afschot in de ochtend- en avondschemering te risicovol is en kan leiden tot het abusievelijk doden van andere ganzensoorten. Eisers hebben hun betoog ter zake niet met concrete en toetsbare gegevens onderbouwd. Verweerder heeft er terecht op gewezen dat het de verantwoordelijkheid van de uitvoerder is om op een verantwoorde wijze gebruik te maken van de mogelijkheid om het geweer vóór zonsopkomst en na zonsondergang te gebruiken. Uit wat eisers hebben betoogd, blijkt niet dat een verantwoord gebruik van de ontheffing op die momenten niet mogelijk is.
Het betoog slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eisers krijgen het griffierecht niet terug en krijgen geen vergoeding van hun proceskosten.

BIJLAGE - Juridisch kader Vogelrichtlijn

Artikel 5
Onverminderd de artikelen 7 en 9 nemen de lidstaten de nodige maatregelen voor de invoering van een algemene regeling voor de bescherming van alle in artikel 1 bedoelde vogelsoorten; deze maatregelen omvatten met name de volgende verbodsbepalingen:
a. a) een verbod om, ongeacht de gebruikte methode, opzettelijk de bedoelde vogels te doden of te vangen;
[... ].
Artikel 9
1. De lidstaten mogen, indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat, om onderstaande redenen afwijken van de artikelen 5 tot en
met 8:
a. - in het belang van de volksgezondheid en openbare veiligheid,
- in het belang van de veiligheid van het luchtverkeer,
- ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij en wateren,
- ter bescherming van flora en fauna;
[... ].

Wet natuurbescherming

Artikel 1.1
1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaand onder:
[... ];
gunstige staat van instandhouding van een soort: staat van instandhouding van een soort waarvoor geldt dat:
a. uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitat waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en
b. het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en
er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;
Artikel 3.1
1. Het is verboden opzettelijk van nature in Nederland in het wild levende vogels van soorten als bedoeld in artikel I van de Vogelrichtlijn te doden of te vangen.
[...].
Artikel 3.3
1. Gedeputeerde staten kunnen ontheffing verlenen van verboden als bedoeld in artikel
3.1
of artikel 3.2, zesde lid, ten aanzien van vogels van daarbij aangewezen soorten, dan wel ten aanzien van hun nesten, rustplaatsen of eieren.
[... ].
4. Een ontheffing of een vrijstelling wordt uitsluitend verleend, indien is voldaan aan elk van de volgende voorwaarden:
a. er bestaat geen andere bevredigende oplossing;
b. zij is nodig:
[...];
3° ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij of wateren;
c. de maatregelen leiden niet tot verslechtering van de staat van instandhouding van de desbetreffende soort.
5. In een ontheffing, onderscheidenlijk vrijstelling worden in elk geval voorschriften opgenomen, onderscheidenlijk regels gesteld, over:
a. de middelen, installaties of methoden voor het vangen of doden, waarbij enkel het gebruik wordt toegestaan van bij algemene maatregel van bestuur aangewezen middelen, installaties of methoden;
[...).

Besluit natuurbescherming

Artikel 3.9 [ ];
2. Als methoden als bedoeld in artikel 3.3, vijfde lid, onderdeel a, van de wet worden aangewezen:
[ ];
c. het vangen of doden met gebruikmaking van lokvogels;
d. het vangen of doden met gebruikmaking van een middel waarmee lokgeluiden kunnen worden gemaakt;
e. het doden met gebruikmaking van een geweer, waarbij wordt gehandeld in afwijking van de regels, gesteld in de artikelen 3.12, 3.13, 3.14, 3.15 of 3.16, inzake:
[ ];
4° het gebruik van het geweer:
- voor zonsopgang of na zonsondergang, [ ).
·,