Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[eiser] , eiser,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 24 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. De eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 11 juli 2024, waarin de minister de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) had opgelegd. De rechtbank heeft het beroep behandeld via telehoren, waarbij de eiser aanwezig was in het detentiecentrum Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de minister vertegenwoordigd was door zijn gemachtigde.
De rechtbank oordeelde dat de minister terecht had gesteld dat een lichter middel niet volstond, omdat de eiser niet aannemelijk had gemaakt dat er een afspraak bestond om Nederland vrijwillig te verlaten. De rechtbank ging uit van de juistheid van het op ambtseed opgemaakte proces-verbaal en concludeerde dat er voldoende zicht op uitzetting naar Marokko bestond. De rechtbank heeft de gronden voor de maatregel van bewaring als voldoende gemotiveerd beschouwd en oordeelde dat de maatregel rechtmatig was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. D. Verduijn, rechter, in aanwezigheid van griffier Z.P. de Wilde, en werd openbaar gemaakt op 24 juli 2024. Tegen deze uitspraak kan binnen één week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.