ECLI:NL:RBDHA:2024:1251

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
23/1437
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de terugvordering van zorgtoeslag en de hoorplicht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de terugvordering van zorgtoeslag over 2020 beoordeeld. Eiseres had een voorschot zorgtoeslag ontvangen op basis van een geschat inkomen van € 12.313, maar verweerder, de Belastingdienst/Toeslagen, heeft vastgesteld dat het werkelijke inkomen € 22.070 bedroeg. Dit leidde tot een terugvordering van € 1.163. Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen deze terugvordering, maar haar bezwaren zijn door verweerder afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 behandeld, waarbij eiseres niet aanwezig was, maar wel pleitnotities had ingediend.

Eiseres heeft aangevoerd dat de hoorplicht is geschonden, dat er strijd is met het vertrouwensbeginsel, en dat verweerder zijn zorgplicht heeft geschonden door niet alle relevante informatie te verstrekken. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gedaan om eiseres te horen en dat er geen sprake is van schending van de hoorplicht. Ook het beroep op het vertrouwensbeginsel wordt afgewezen, omdat er geen duidelijke toezeggingen zijn gedaan door verweerder.

De rechtbank concludeert dat de terugvordering rechtmatig is, omdat het verschil tussen het geschatte en het werkelijke inkomen leidt tot een te hoog ontvangen voorschot. Eiseres heeft geen bijzondere omstandigheden aangetoond die zouden rechtvaardigen dat van terugvordering wordt afgezien. De rechtbank wijst het beroep van eiseres af en verklaart het ongegrond, zonder vergoeding van proceskosten of terugbetaling van griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/1437

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 februari 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

en

de Belastingdienst/Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de definitieve vaststelling en de terugvordering van de zorgtoeslag over 2020.
1.1
Verweerder heeft de zorgtoeslag met het primaire besluit van 9 oktober 2021 definitief vastgesteld op € 1.163 en € 87 van eiseres teruggevorderd. Met het besluit van
16 maart 2022 heeft verweerder de bezwaren van eiseres afgewezen.
1.2
Op 27 december 2022 heeft verweerder een herziene beslissing op bezwaar genomen (het bestreden besluit) en de bezwaren van eiseres wederom afgewezen.
1.3
De rechtbank heeft het beroep op 18 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, [naam 3] en [naam 1] . De rechtbank heeft de behandeling ter zitting vervolgens geschorst. De voortzetting van het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 januari 2024. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van verweerder. Eiseres is, na afwijzing van haar verzoek om uitstel van de zitting, met voorafgaande mededeling niet verschenen. Eiseres heeft vóór de zitting pleitnotities ingebracht en deze zijn ter zitting besproken.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres heeft over het jaar 2020 een voorschot zorgtoeslag ontvangen op basis van een geschat inkomen van € 12.313. Op 26 mei 2021 heeft verweerder vanuit de Basisregistratie Inkomensgegevens (BRI) een melding gekregen dat het inkomen van eiseres voor het jaar 2020 € 22.070 bedraagt. In het primaire besluit is verweerder voor de zorgtoeslag daarom uitgegaan van een toetsingsinkomen in 2020 van € 22.070. Verweerder heeft op basis daarvan de zorgtoeslag definitief berekend en het teveel ontvangen voorschot over 2020 teruggevorderd.
Wat vindt eiseres in beroep?
3. Eiseres stelt dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden, dat sprake is van strijd met het vertrouwensbeginsel, dat verweerder niet alle relevante informatie heeft verstrekt en daardoor zijn zorgplicht om haar voldoende te informeren heeft geschonden, dat verweerder geen rekening heeft gehouden met haar omstandigheden en dat verweerder ten onrechte kwijtschelding van de terugvordering niet heeft overwogen.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij geen ruimte heeft om af te wijken van het toetsingsinkomen zoals dit volgt uit de BRI. Daarnaast stelt verweerder dat de hoorplicht niet is geschonden, dat geen sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel, dat de zorgplicht niet is geschonden en dat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die aanleiding geven de terugvordering te matigen.
Nader stuk
5. Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft de rechtbank op 25 januari 2024 een emailbericht van eiseres ontvangen. De rechtbank heeft hierin geen aanleiding gezien om het onderzoek te heropenen. Bij de beoordeling van het geschil is dit stuk dan ook buiten beschouwing gelaten.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Eiseres heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van het betalen van griffierecht voor het beroep. Omdat uit het dossier niet blijkt dat het inkomen van eiseres ontoereikend zou kunnen zijn om het griffierecht te kunnen betalen en onbekend is of zij over vermogen beschikt, heeft de rechtbank eiseres ter zitting van
18 juli 2023 gevraagd om het beroep op betalingsonmacht met nadere stukken te onderbouwen. Eiseres heeft na die zitting echter geen nadere stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van betalingsonmacht. Hoewel de rechtbank de bevoegdheid heeft om onder die omstandigheden het beroep niet-ontvankelijk te verklaren wegens niet betalen van het griffierecht, ziet de rechtbank aanleiding om in het kader van finale geschilbeslechting het beroep toch inhoudelijk te beoordelen. De rechtbank wijst eiseres er wel op dat zij in het vervolg haar beroep op betalingsonmacht wel moet onderbouwen met (financiële) bewijsstukken.
7. Eiseres stelt dat de hoorplicht is geschonden, nu zij niet is gehoord op een hoorzitting. De rechtbank leidt uit gedingstuk 28.3 af dat op 3 oktober 2022 met eiseres de afspraak is gemaakt dat zij, na ontvangst van de dossierstukken, contact zou opnemen met verweerder voor het maken van een afspraak voor een hoorzitting. De relevante op de zaak betrekking hebbende stukken zijn vervolgens bij brief van 14 oktober 2022 aan eiseres verstuurd. Verweerder heeft eiseres tevens verzocht om binnen twee weken na dagtekening van die brief telefonisch contact op te nemen voor het inplannen van de hoorzitting. In de brief heeft verweerder ook vermeld dat het gesprek in het Nederlands dient te worden gevoerd en heeft hij eiseres verzocht om, indien zij de Nederlandse taal niet voldoende machtig is, zorg te dragen voor een tolk of iemand aan te stellen die haar kan ondersteunen tijdens de hoorzitting. Eiseres heeft geen gehoor gegeven aan het verzoek van verweerder om telefonisch contact op te nemen voor het maken van een afspraak. Wel heeft zij verweerder bij brief van 28 oktober 2022 laten weten dat zij gehoord wil worden en verzocht om in het Engels te worden gehoord. Verweerder heeft eiseres vervolgens met dagtekening 15 november 2022 uitgenodigd voor een telefonisch hoorgesprek op
18 november 2022 om 10.00 uur. Op 17 november 2022 heeft eiseres telefonisch aan verweerder meegedeeld dat zij hem op 18 november 2022 niet te woord kan staan. Bij brief van 25 november 2022 heeft eiseres verweerder laten weten dat de brief van
15 november 2022 haar niet heeft bereikt en dat zij tot januari 2023 niet beschikbaar is voor correspondentie. Bij brief van 9 december 2022 heeft verweerder eiseres in de gelegenheid gesteld om vóór 19 december 2022 telefonisch een nieuwe afspraak te maken om haar bezwaar mondeling toe te lichten. In deze brief heeft verweerder voorts vermeld dat hij, ingeval hij geen reactie van eiseres ontvangt, het bezwaarschrift zal afhandelen zonder de mondelinge toelichting van eiseres. Eiseres heeft echter geen gehoor gegeven aan dit verzoek van verweerder. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank voldoende ingespannen om eiseres te horen. Ook hoefde verweerder eiseres niet in het Engels te horen en heeft hij eiseres voldoende voorgelicht over de wijze waarop zij, indien zij de Nederlandse taal onvoldoende machtig was, toch kon worden gehoord. Dat eiseres van de haar geboden mogelijkheden om te worden gehoord geen gebruik heeft gemaakt, leidt onder deze omstandigheden niet tot de conclusie dat sprake is van schending van de hoorplicht.
8. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Niet gebleken is dat verweerder mededelingen heeft gedaan op basis waarvan eiseres er op heeft mogen vertrouwen dat verweerder van het terugvorderen van de zorgtoeslag zou afzien en een proceskostenvergoeding zou toekennen. De informatie als vermeld in de gespreksnotitie van 8 september 2022 en in de brief van 15 september 2022 behelst geen uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezegging van die strekking. Uit die stukken blijkt enkel dat de bewijsstukken van eiseres eerst beoordeeld zouden moeten worden.
9. De rechtbank overweegt verder dat verweerder geen zorgplicht tot informatieverstrekking heeft in het geval dat sprake is van onvoldoende kennis van de regelgeving. Een informatieplicht waarbij verweerder eiseres van alle relevante regelgeving had moeten voorzien en informatie had moeten verstrekken over eventuele schade, is niet wettelijk vastgelegd. Verweerder was daarom niet gehouden om de door eiseres gevraagde stukken op te sturen. Nog afgezien daarvan heeft verweerder in de correspondentie richting eiseres en in het bestreden besluit voldoende onderbouwd op basis van welke regelgeving haar recht op zorgtoeslag is herzien en teruggevorderd. De rechtbank is niet gebleken van strijd met het motiveringsbeginsel. Feiten waaruit overigens kan volgen dat verweerder heeft gehandeld in strijd met enig algemeen beginsel van behoorlijk bestuur, zijn niet gesteld.
10. Doordat er dus een verschil is tussen het opgegeven geschatte toetsingsinkomen en het daadwerkelijke toetsingsinkomen, heeft eiseres een te hoog bedrag aan voorschotten ontvangen. Op grond van artikel 26, tweede lid, van de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen (Awir) is het uitgangspunt dat verweerder het volledige bedrag terugvordert. Verweerder kan van volledige terugvordering afzien, indien de nadelige gevolgen van de terugvordering onevenredig zijn ten opzichte van de met die terugvordering te dienen doelen. Verweerder moet bij het besluit tot terugvordering op grond van artikel 3:4, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht de rechtstreeks bij het besluit betrokken belangen afwegen. [1]
11. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de nadelige gevolgen van de terugvordering voor eiseres niet onevenredig zijn in verhouding tot het daarmee te dienen doel. Het doel van de terugvordering omschrijft verweerder als de rechtmatige besteding van publieke middelen. In het Verzamelbesluit Toeslagen van 1 juli 2022 (nr. 2022-21478; het Verzamelbesluit), is het beleid rondom het matigen van de terugvordering van toeslagen opgenomen. Hierin is opgenomen dat alleen bijzondere omstandigheden zich verzetten tegen gehele terugvordering en dat als dergelijke omstandigheden zich voordoen en gehele terugvordering onevenredig is, verweerder kan afzien van de terugvordering of het bedrag van de terugvordering kan matigen. In het Verzamelbesluit zijn voorbeelden van bijzondere omstandigheden opgenomen en is vermeld dat er geen sprake is van bijzondere omstandigheden als de terugvordering het gevolg is van een afwijking van het daadwerkelijk voor het berekeningsjaar vastgestelde toetsingsinkomen voor de toeslagen en het geschatte inkomen op basis waarvan het voorschot is berekend. Dat is het geval in de situatie van eiseres. Door de nabetaling is het daadwerkelijke inkomen over het jaar 2020 hoger uitgevallen dan het eerder geschatte inkomen. Dat de nabetaling in het jaar 2020 heeft plaatsgevonden, maakt volgens verweerder dus niet dat sprake is van bijzondere omstandigheden. Uit hetgeen eiseres heeft aangevoerd, zijn bijzondere omstandigheden ook overigens niet gebleken. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank voldoende gemotiveerd dat geen sprake is van bijzondere omstandigheden om van terugvordering af te zien of deze te matigen.
12. Voor zover eiseres stelt dat verweerder had moeten beoordelen of eiseres in aanmerking komt voor kwijtschelding, overweegt de rechtbank dat voor de door eiseres gevraagde kwijtschelding geen wettelijke basis bestaat. De rechtbank wijst eiseres hierbij op het bepaalde in artikel 31bis van de Awir, waarin is bepaald dat verweerder het bedrag van een terugvordering niet geheel of gedeeltelijk kan kwijtschelden. De rechtbank begrijpt heel goed dat de uitkomst in deze procedure voor eiseres onredelijk voelt, maar het wettelijk systeem laat nu eenmaal geen andere uitkomst toe.

Conclusie en gevolgen

13. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van
mr. A. Badermann, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
8 februari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling van 23 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3536.