ECLI:NL:RBDHA:2024:12493
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling geslachtsnaamwijziging minderjarige kinderen en de rol van instemming
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2024, in de zaak tussen eiser (de vader) en de minister voor Rechtsbescherming, wordt het beroep van eiser tegen de toewijzing van een aanvraag van de moeder om de geslachtsnaam van hun drie minderjarige kinderen te wijzigen beoordeeld. De rechtbank concludeert dat de wetgever bij minderjarige kinderen van twaalf jaar en ouder de instemming van het kind doorslaggevende betekenis heeft toegekend. De rechtbank oordeelt dat de wens van de minderjarige kinderen, die ouder zijn dan twaalf jaar, prevaleert boven de weigering van de vader om in te stemmen met de naamswijziging.
De moeder had een aanvraag ingediend om de geslachtsnaam van de kinderen te wijzigen naar haar geslachtsnaam, wat de vader niet steunde. De rechtbank stelt vast dat de kinderen, ondanks de weigering van de vader, instemden met de wijziging van hun geslachtsnaam. De rechtbank heeft de kinderen afzonderlijk gehoord en vastgesteld dat zij geen spijt zouden krijgen van de naamswijziging. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een wilsgebrek, en dat de instemming van de kinderen vrijelijk is gegeven.
De rechtbank wijst erop dat de belangen van de kinderen voorop staan en dat de belangen van de vader geen rol spelen in deze beslissing. De rechtbank verklaart het beroep van de vader ongegrond, wat betekent dat de aanvraag van de moeder om de geslachtsnaamwijziging van de kinderen terecht is toegewezen. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.