ECLI:NL:RBDHA:2024:12487

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 april 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
23/3969
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs wegens alcoholmisbruik en geschiktheidseisen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 10 april 2024, wordt het beroep van eiser tegen de ongeldigverklaring van zijn rijbewijs behandeld. Eiser, die eerder is aangehouden voor rijden onder invloed met hoge promillages, heeft een onderzoek naar zijn rijvaardigheid en rijgeschiktheid ondergaan. De psychiater concludeert dat er sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin, wat leidt tot de ongeldigverklaring van het rijbewijs. Eiser betwist de conclusies van de psychiater en stelt dat de rapportage onvoldoende onderbouwd is. De rechtbank oordeelt dat de psychiater de diagnose voldoende heeft onderbouwd en dat de rapportage geen gebreken vertoont. De rechtbank bevestigt dat de diagnose alcoholmisbruik niet alleen op basis van het alcoholpromillage kan worden gesteld, maar dat ook andere aanwijzingen in acht moeten worden genomen. De rechtbank concludeert dat het bestreden besluit niet in strijd is met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, en hij krijgt geen griffierecht terug of vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/3969

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 april 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. J.J. van 't Hoff),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: mr. P.A. Leerentveld).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het ongeldig verklaren van zijn rijbewijs met ingang van 23 maart 2023.
1.1.
Met het bestreden besluit van 31 mei 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 13 maart 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is op 29 december 2017 aangehouden wegens rijden onder invloed met een promillage van 1,553 (675 µg/l). Op 17 juli 2022 is eiser opnieuw aangehouden wegens rijden onder invloed met een promillage van 1,806 (785 µg/l). De politie eenheid Den Haag heeft verweerder de in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 bedoelde mededeling gedaan van het vermoeden dat eiser niet langer beschikt over de rijvaardigheid of de lichamelijke of geestelijke geschiktheid vereist voor het besturen van de categorieën motorvoertuigen waarvoor zijn rijbewijs is afgegeven. Verweerder heeft aan eiser een onderzoek naar zijn alcoholgebruik opgelegd.
2.1.
Op 19 november 2022 heeft eiser het onderzoek naar de rijvaardigheid en rijgeschiktheid ondergaan, uitgevoerd door arts K.E. Vlaming en psychiater B.M. Klop-de Vries. De resultaten van dit onderzoek zijn neergelegd in een ongedateerd verslag van bevindingen (de rapportage). Hoewel er volgens de psychiater onvoldoende aanwijzingen aanwezig zijn voor de conclusie dat ten tijde van de aanhouding sprake was van een stoornis in alcoholgebruik, kan wel op basis van alle relevante gegevens de diagnose alcoholmisbruik in de zin der wet worden gesteld. De psychiater heeft daaraan verschillende aanwijzingen ten grondslag gelegd. De psychiater acht het aannemelijk dat het alcoholmisbruik per 15 augustus 2022 is gestopt.
2.2.
Verweerder heeft in het bestreden besluit, op basis van de uitkomsten van voornoemde rapportage, vastgesteld dat bij eiser sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin, dat hij daarom niet voldoet aan de eisen van geschiktheid, als gevolg waarvan het rijbewijs van eiser ongeldig is verklaard. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de keurend psychiater de bevindingen goed heeft onderbouwd, dat uit de rapportage voldoende kan worden herleid waarop de bevindingen en conclusies zijn gebaseerd en dat de rapportage geen gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of onvoldoende concludent is.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat de rapportage onvoldoende concludent is. Daarnaast probeert verweerder om de motivering van de diagnose zelf aan te vullen met bevindingen die de psychiater kennelijk niet als zodanig in de rapportage heeft betrokken en daarom niet aan de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ ten grondslag heeft gelegd. Het belang van een deugdelijke onderbouwing klemt te meer nu in de rapportage de motivering van de conclusie ‘alcoholmisbruik in ruime zin’, valt of staat met de veronderstelde tolerantie die enkel is gebaseerd op het alcoholgehalte. De psychiater hanteert een eigen invulling van dit begrip, die niet voldoet aan de eisen die de beroepsgroep, jurisprudentie en de wet aan het CBR stellen. Eiser heeft aangegeven dat hij zich door de alcohol ziek voelde en zich niet goed tot rijden in staat voelde, wat juist duidt op een behoorlijke mate van alcoholintoxicatie en in ieder geval een contra-indicatie voor het aannemen van alcoholtolerantie. Daarbij maakt niet uit hoeveel kilometer hij heeft gereden. Daarnaast kan bij opvallend rijgedrag niet zonder meer worden uitgegaan van tolerantie. Dat iemand stelt goed in staat zijn te rijden wil niet zeggen dat er een indicatie is voor alcoholmisbruik. Ook zijn alle genoemde bevindingen van de psychiater uiteindelijk terug te brengen tot een hoog alcoholgehalte. Voorts wijst eiser erop dat in het door hem opgegeven gemiddelde alcoholgebruik geen enkele reden bestaat om deze opgave als onderrapportage aan te merken. De psychiater motiveert niet waarom het niet mogelijk zou zijn dat iemand binnen een normaal alcoholpatroon eenmalig doorschiet. De keurend psychiater heeft ook onvoldoende oog gehad voor de bijzondere omstandigheden van het geval die ten grondslag hebben gelegen aan het alcoholgebruik op de dag van aanhouding. Verder liet het laboratoriumonderzoek geen aanwijzingen zien voor alcoholmisbruik. Daarnaast kan de enkele vaststelling dat eerder een EMA is opgelegd geen aanwijzing opleveren voor de diagnose alcoholmisbruik. Dat geldt ook voor de bevinding dat eiser het rijbewijs nodig heeft voor werk. Gelet op het voorgaande heeft verweerder in strijd gehandeld met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel door de rapportage ten grondslag te leggen aan het bestreden besluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank stelt vast, onder verwijzing naar vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), dat in een geval waarin de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ is gesteld, slechts aanleiding bestaat om het bestreden besluit dat is gebaseerd op een psychiatrische rapportage niet in stand te laten indien de rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig of anderszins niet of niet voldoende concludent is, zodanig dat verweerder zich daarop niet heeft mogen baseren. [1] Daarbij is het niet aan het CBR en niet aan de bestuursrechter om te beoordelen of voor het psychiatrisch oordeel voldoende feitelijke grondslag bestaat. [2]
4.1.
Het diagnosticeren van stoornissen in het gebruik van alcohol in het kader van CBR-keuringen is gericht op het algemene belang van de verkeersveiligheid. De diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ ten behoeve van CBR-zaken is een beschrijvende diagnose waarbij alle gegevens worden gebruikt die wijzen in de richting van problemen rond alcoholgebruik, terwijl aanwijzingen dat het onwaarschijnlijk is dat bij betrokkene sprake is van met alcoholgebruik gerelateerde problemen niet aanwezig zijn. Om tot een diagnose te kunnen komen heeft de psychiater de anamnese, het lichamelijk en psychiatrisch onderzoek, en het laboratoriumonderzoek als instrumenten tot zijn beschikking. [3]
4.2.
De diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ kan in de praktijk niet uitsluitend worden gesteld op grond van de anamnese in combinatie met een sterk verhoogd ademalcoholgehalte. Reden daarvoor is dat de betrouwbaarheid van de anamnestische gegevens in de keuringssituatie laag is, omdat de bestuurder in kwestie het rijbewijs doorgaans wenst te behouden. Verder is het ademalcoholgehalte steeds een momentopname. Daarom kan de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ alleen worden verkregen met de hulp van meerdere aanwijzingen die deze diagnose ondersteunen en die een aanwijzing kunnen vormen voor aanwezigheid van alcoholproblemen. Deze aanwijzingen kunnen onder meer worden gevonden in de omstandigheden van de aanhouding. Daarbij valt te denken aan contextuele zaken of observaties van de verbalisanten, zoals het (relatief) ontbreken van intoxicatieverschijnselen tijdens de aanhouding, die in het proces-verbaal zijn genoteerd. [4]
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de rapportage aan het bestreden besluit ten grondslag mogen leggen. Er is geen aanleiding voor de conclusie dat de rapportage naar inhoud of wijze van totstandkoming gebreken vertoont, inhoudelijk tegenstrijdig is of anderszins niet of niet voldoende concludent is. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.
De psychiater heeft in de rapportage aangegeven dat sprake is van tolerantie gezien het gemeten promillage, het anamnestische gegeven dat hij zich hierbij goed in staat voelde om te rijden, hij een grote afstand heeft gereden en geen verschijnselen had die passen bij het aanhoudingspromillage. De stelling van eiser dat wel sprake is van intoxicatieverschijnselen bij de aanhouding en dat hij niet meer goed kon sturen en slingerde van links naar rechts kan de rechtbank niet volgen. In aanmerking wordt genomen dat uit het proces-verbaal volgt dat eiser ten tijde van de aanhouding heeft aangegeven dat hij niet ziek was. Daarbij is hij niet aangehouden, omdat hij slingerde, maar volgt uit het proces-verbaal dat hij langzaam optrok en niet adequaat reageerde op veranderde verkeerssituaties. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling mag een bestuursorgaan in beginsel uitgaan van de juistheid van een op ambtseed dan wel ambtsbelofte opgemaakt proces-verbaal. Dat geldt ook voor de rechter, tenzij tegenbewijs noopt tot afwijking van dit standpunt. [5] In hetgeen eiser heeft aangevoerd ziet de rechtbank onvoldoende tegenbewijs om niet uit te gaan van het proces-verbaal. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat uit de rapportage van de psychiater volgt dat eiser heeft aangegeven dat hij zich goed voelde, hij dacht naar huis te kunnen rijden en het rijden goed ging. Ook heeft eiser ter zitting erkend dat hij zich in staat voelde om te rijden.
4.5.
Daarnaast is het goed of langdurig kunnen functioneren met hoge promillages alcohol een aanwijzing voor alcoholtolerantie en daarmee voor de aanwezigheid van problemen met het gebruik van alcohol. In dat verband kan worden gedacht aan het kunnen besturen van een auto onder invloed van hoge promillages alcohol. Naar het oordeel van de rechtbank is in dit geval aan die voorwaarde voldaan, aangezien volgens de psychiater sprake is van aanwijzingen voor onderrapportage en de lange gereden afstand volgens de psychiater een aanwijzing vormt voor tolerantie. De psychiater heeft onderbouwd dat deze tolerantie niet kan zijn opgebouwd of onderhouden met het door eiser anamnestisch opgegeven matige gebruik in het jaar voorafgaand aan de aanhouding. Derhalve is aannemelijk dat eiser in deze periode meer heeft gedronken dan is opgegeven.
4.6.
Verder is de onderrapportage gebaseerd op het gegeven dat niet aannemelijk is dat eiser één keer doorschiet in zijn drinkpatroon en juist op die dag wordt aangehouden, gelet op de lage pakkans, zodat een meer structureel patroon van overmatig alcoholgebruik aannemelijk is. De stelling van eiser dat geen afwijkende bloedwaarden zijn vastgesteld, maakt dit niet anders. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen betekent het ontbreken van dergelijke afwijkende bloedwaarden in de laboratoriumuitslagen niet dat de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ niet kan worden gesteld, omdat enkele weken alcoholabstinentie al kan leiden tot normalisering van de bloedwaarden. [6]
4.7.
Ook is in dit geval volgens de rechtbank meer aan de hand dan alleen een aanhouding nadat eerder een EMA is opgelegd. Zo heeft de psychiater zich bij de diagnose ‘alcoholmisbruik in ruime zin’ niet alleen gebaseerd op het gegeven dat eiser een EMA-cursus heeft gevolgd, maar ook op andere aanwijzingen. In onderlinge samenhang bezien kan de EMA-cursus wel als aanwijzing worden meegewogen. Verder heeft de psychiater in de omstandigheid dat eiser onder invloed is gaan rijden een aanwijzing gezien voor de aanwezigheid van problemen met het gebruik van alcohol, omdat eiser daardoor zijn rijbewijs op het spel heeft gezet terwijl hij dat nodig heeft voor zijn werk. Ook dit is niet de enige aanwijzing die de psychiater ten grondslag heeft gelegd aan de diagnose, waardoor de stelling van eiser niet opgaat.
4.8.
De door eiser genoemde bijzondere omstandigheden, in zoverre deze zien op dat zijn zoon jarig was en dat hij daarom een feestje had, zijn naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende om aan te nemen dat de psychiater niet kon concluderen dat sprake was van ‘alcoholmisbruik in ruime zin’. Ook de bijzonder omstandigheid die eiser ter zitting naar voren heeft gebracht dat hij na lange tijd wat ging drinken met een vriend acht de rechtbank onvoldoende. In paragraaf 3 van de rapportage staan deze omstandigheden vermeld, waardoor de rechtbank geen aanleiding ziet dat de psychiater deze omstandigheden niet heeft meegewogen. Dat aan die omstandigheden niet de door eiser gewenste conclusie is verbonden, maakt dat niet anders.
4.9.
Verder is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat verweerder zelf heeft geprobeerd de motivering van de diagnose aan te vullen in het bestreden besluit. Verweerder heeft alleen verwezen naar delen uit de rapportage van de psychiater.
4.10.
De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat de psychiater de conclusie dat sprake is van alcoholmisbruik in ruime zin niet slechts heeft gebaseerd op de anamnese in combinatie met het hoge alcoholpromillage, maar ook andere aanwijzingen hieraan ten grondslag heeft gelegd. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid mogen baseren op de inzichtelijke en voldoende concludente rapportage van de psychiater. Nu deze de diagnose alcoholmisbruik in ruime zin heeft gesteld, was verweerder gehouden tot ongeldigverklaring van het rijsbewijs over te gaan. Het bestreden besluit is naar het oordeel van de rechtbank dan ook niet in strijd met het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.P. Bosman, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie onder andere de uitspraken van de Afdeling van 14 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1570 en van 27 juni 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2124.
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 28 januari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:213.
3.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339.
4.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339.
5.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 16 januari 2013, ECLI:NL:RVS:2013:BY8566.
6.Zie onder andere de uitspraak van de Afdeling van 24 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1339.