ECLI:NL:RBDHA:2024:12416

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
24_4904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering vaste aanstelling militair ambtenaar en verzoek om voorlopige voorziening

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van een militair ambtenaar behandeld. De verzoeker, die sinds 2015 als aspirant-militair ambtenaar is aangesteld, heeft een verzoek ingediend tegen de beslissing van de staatssecretaris van Defensie om hem geen vaste aanstelling te verlenen. De staatssecretaris heeft in eerdere besluiten, waaronder een besluit van 14 december 2023, aangegeven dat de verzoeker niet voldoet aan de eisen voor een vaste aanstelling, onder andere vanwege onvoldoende functioneren en een negatieve beoordeling van zijn houding en gedrag. De verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening.

De voorzieningenrechter heeft de zaak op 1 juli 2024 behandeld en geconcludeerd dat er geen aanleiding is voor een nieuwe verbeterkans voor de verzoeker. De voorzieningenrechter oordeelt dat de staatssecretaris in redelijkheid heeft kunnen besluiten dat de verzoeker niet geschikt is voor een vaste aanstelling, gezien zijn functioneren en de omstandigheden rondom zijn aanstelling. De verzoeker heeft niet aangetoond dat er een spoedeisend belang is bij zijn verzoek om een voorlopige voorziening, ondanks zijn argumenten over zijn loopbaan en de gevolgen van de beslissing voor zijn toekomst. De voorzieningenrechter verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 24/4904 en SGR 24/4905

uitspraak van de voorzieningenrechter van 15 juli 2024 in de zaak tussen

[verzoeker] , uit [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: mr. G.A.H.M. Steenbakkers),
en

de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. drs. A.J. Verdonk).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker tegen de weigering hem een vaste aanstelling te verlenen.
1.1.
Verweerder heeft verzoeker met het besluit van 14 december 2023 meegedeeld dat hij vooralsnog niet in aanmerking komt voor een vaste aanstelling. Met het besluit van
22 april 2024 heeft verweerder verzoeker meegedeeld dat zijn tijdelijke aanstelling met ingang van 1 juni 2024 eindigt en dat aan hem eervol ontslag wordt verleend. Met het bestreden besluit van 27 mei 2024 op de bezwaren van verzoeker is verweerder bij deze besluiten gebleven. Verzoeker heeft hiertegen beroep ingesteld (SGR 24/4904). Ook heeft hij de voorzieningenrechter gevraagd een voorlopige voorziening te treffen (SGR 24/4905).
1.2.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder, vergezeld van M. Bosch en T.G. Holtzer.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Omdat de voorzieningenrechter na afloop van de zitting tot de conclusie is gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaak, beslist hij ook op het beroep van verzoeker. Artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
Spoedeisend belang
2.1.
Verweerder heeft het spoedeisend belang van verzoeker betwist, onder verwijzing naar het besluit van het UWV van 21 juni 2024, waarbij aan verzoeker een WW-uitkering is toegekend. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker niet aannemelijk heeft gemaakt dat voor hem een een acute financiële noodzaak dreigt, zoals hij heeft gesteld. Verzoeker heeft echter ook aangevoerd dat hij belang heeft bij terugkeer naar de Defensiewerkvloer. Hij heeft er belang bij om zijn kennis en ervaring op peil te houden en zijn contacten te kunnen onderhouden. Hij loopt een achterstand op in zijn loopbaan bij Defensie, waardoor hij op een later moment voor bevordering of salarisverhoging in aanmerking kan komen. Ook heeft hij belang in het kader van een schadevordering.
Hiermee acht de voorzieningenrechter voldoende spoedeisend belang aanwezig.
Waar gaat deze zaak over?
3.1.
Verzoeker is met ingang van 27 juli 2015 aangesteld als aspirant-militair ambtenaar bij het beroepspersoneel van de krijgsmacht en ingedeeld bij de Koninklijke Marechaussee (KMar). Deze aanstelling is overgegaan in een tijdelijke aanstelling [1] als militair ambtenaar na het bereiken van de leeftijd van 18 jaar.
3.2.
Bij besluit van 9 mei 2019 is aan verzoeker, marechaussee der eerste klasse (MAR1), met ingang van 22 mei 2019 de functie van junior medewerker HRB bij het eskadron Hoog Risico Beveiliging (HRB) toegewezen, tot 22 mei 2022.
Bij besluit van 9 mei 2019 is verzoeker opgedragen om met ingang van 6 mei 2019 tot
6 mei 2020 werkzaamheden te verrichten in de functie medewerker OPLOG bij de sectie 4 (S4) van de staf, bij de logistieke keten HRB.
Bij besluit van 15 februari 2021 is deze tijdelijke tewerkstelling verlengd tot
1 augustus 2021.
3.3.
Bij brief van 6 juli 2021 is verzoeker meegedeeld dat zijn einddatum looptijd in rang 31 mei 2024 is. Als hij voor doorstroom naar de wachtmeesterrang in aanmerking wil komen, dan dient hij te reageren op een uitvraag voor de Leergang algemeen opsporingsambtenaar (LAO).
3.4.
Bij voorlopig negatief bevorderingsbesluit van 28 december 2021 is verzoeker meegedeeld dat hij niet in aanmerking komt voor functievervulling in een hogere rang. Vastgesteld is dat verzoeker niet heeft meegedaan met de uitvraag LAO 2022 of omdat hij na de selectie daarvoor is afgewezen. Bij ongewijzigde omstandigheden wordt dit besluit definitief op 1 juni 2022, waarmee tevens de bezwaartermijn ingaat.
Verzoeker heeft geen bezwaar gemaakt tegen dit (definitief geworden) besluit.
3.5.
Bij besluit van 11 maart 2022 is de functieduur van de functie junior medewerker HRB verlengd van 22 mei 2022 tot 22 mei 2024.
3.6.
Verzoeker is op 15 augustus 2022 begonnen aan de HRB-opleiding. Om medische redenen is hij op 17 augustus 2022 ontheven uit deze opleiding. Verzoeker is ziekgemeld, maar heeft ook werkzaamheden verricht. Hij is op enig moment geregistreerd als 1% ziek thuis, omdat hij zijn functie niet volledig vervulde. Omstreeks 26 mei 2023 heeft verzoeker meegedeeld dat hij een brief heeft ontvangen waarin was vermeld dat hij bijna een jaar als ziek was geregistreerd en dat zijn bezoldiging zou worden verlaagd naar 70%. Verzoeker wilde wel onregelmatig gaan werken, omdat hij geen salarisvermindering wilde. Verweerder heeft besloten om verzoeker volledig beter te melden per 29 juni 2023, zodat hij begeleiding kon krijgen van Employability. Verzoeker was daarvoor ook aangemeld. [2] Op 1 juni 2023 heeft de consulent Arbeidsmobiliteit van de afdeling Employability een fysiek intakegesprek gehad met verzoeker en in ieder geval na 30 augustus 2023 zijn met grote regelmaat (telefonische) voortgangsgesprekken gevoerd met verzoeker. [3]
3.7.
In de brief Vaste aanstelling manschappen en korporaals van 9 augustus 2023 [4] zijn afspraken over de vernieuwing van het personeelssysteem uitgewerkt. In het Sector Overleg Defensie (SOD) van 25 augustus 2023 is afgesproken dat manschappen en korporaals (en overeenkomstige rangen) die FPS fase 2 zijn of worden, een vaste aanstelling krijgen bij voldoende functioneren.
3.8.
Bij besluit van 14 december 2023 is verzoeker meegedeeld dat zijn functioneren op dat moment als onvoldoende is beoordeeld. Hij komt niet in aanmerking voor een vaste aanstelling (FPS Fase 3). De uitkomst van een verbetertraject is bepalend voor het vervolg. Verzoeker behoudt zijn tijdelijke aanstelling totdat er duidelijkheid is over genoemde situatie. Er verandert (nog) niets aan zijn huidige ontslagdatum.
Bij besluit van 22 april 2024 is verzoeker meegedeeld dat hem eervol ontslag wordt verleend met ingang van 1 juni 2024. [5] Verweerder heeft het bezwaar tegen het besluit van 14 december 2023 mede gericht geacht tegen het besluit van 22 april 2024.
Verweerder heeft het bestreden besluit genomen.
Standpunten van partijen
4.1.
Verzoeker heeft onder meer aangevoerd dat hij bij HRB werkzaamheden in regelmatige dienst heeft verricht in de logistieke ondersteuning. Hij verrichte geen operationele werkzaamheden en volgde dus niet het operationele dienstrooster met onregelmatige dienst. Hij hoefde de HRB-opleiding niet te volgen. Verzoeker verwijst daartoe naar een e-mail van zijn voormalig commandant van 31 mei 2024. Verzoeker stelt dat hij niet vaak te laat is gekomen en dat hij daarvoor goede redenen had. Van medio 2022 tot eind 2023 stelt hij een relatie te hebben gehad met een vrouw met psychische problemen en hij is voorts slachtoffer geweest van een poging tot beroving. Hij is in die periode onder behandeling geweest van de MGGZ/BMZ. Sinds augustus 2023 is hij niet meer te laat gekomen. Hij is aangesproken op het registreren van zijn verlofuren en daarna is het goed gegaan. Verzoeker meent dat hem een verbetertraject moet worden geboden.
4.2.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat verzoeker niet voldoet aan de eisen voor een vaste aanstelling, omdat hij de voor de functie vereiste opleiding niet heeft afgerond en hij niet de vereiste onregelmatige diensten draait. Hij is niet gecertificeerd als wapendragend. Verweerder heeft voorts het dossier van HRB omtrent verzoeker over de periode augustus 2022 tot en met januari 2024 aan zijn besluitvorming ten grondslag gelegd. Daaruit blijkt volgens verweerder dat verzoeker meerdere malen negatief was opgevallen op het gebied van houding en gedrag. Verzoeker is veelvuldig aangesproken op deze punten, maar dit heeft niet geleid tot voldoende functioneren. Nog een verbeterkans is dan niet aan de orde.
Verder wijst verweerder er op dat verzoeker door Employability is begeleid en dat daaruit niet is gebleken dat verzoeker zich richt op een (militaire) carrière bij Defensie.
Overwegingen
5. Niet in geschil is dat verzoeker op een operationele functie is geplaatst, dat hij geen onregelmatige diensten heeft gedraaid die aan die functie zijn verbonden en dat hij niet is gecertificeerd als wapendragend.
Tijdens de hoorzitting in bezwaar [6] heeft verzoeker meegedeeld dat hij zich bewust was van het feit dat hij op een operationele functie was geplaatst en dat hij uitdrukkelijk voor de operationele vorm bij HRB had gekozen. Hij is bij de logistieke keten HRB gaan werken en dat is hem bevallen. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker een tijdelijke tewerkstelling heeft gehad bij de logistieke keten HRB en dat, zoals verweerder ook heeft meegedeeld, het e-mailbericht van de toenmalig commandant van verzoeker van
31 mei 2024 ook in dit licht moet worden gezien. Uit de besluiten over functietoewijzing en de tijdelijke tewerkstelling (zie bij 3.2. en 3.5.) en ook anderszins is niet gebleken dat verzoeker een formele functietoewijzing heeft gehad bij de logistieke keten HRB.
Bij brief van 6 juli 2021, dus in de periode dat zijn tijdelijke tewerkstelling ging eindigen, is verzoeker uitdrukkelijk gewezen op zijn looptijd in rang. Daarbij is meegedeeld dat, als hij voor doorstroom naar de wachtmeesterrang in aanmerking wil komen, hij zich moet aanmelden voor de LAO. Tijdens de hoorzitting heeft verzoeker meegedeeld dat hij drie keer is gevraagd om de LAO te doen, maar dat hij ervoor heeft bedankt omdat hij eerst zijn MBO-4 wilde afmaken. Wat hier ook van zij, daarmee heeft verzoeker niet de kans benut om opleiding te kunnen volgen om zich te kwalificeren in het kader van doorstroom.
Verweerder heeft voorts het volgende mee mogen wegen.
Uit het dossier van verzoeker valt af te leiden dat hij een negatief was opgevallen op het gebied van houding en gedrag. Zo had verzoeker zijn PGU niet voor elkaar, had hij zijn holster en toebehoren - die hij nodig had op de schietbaan - vergeten en liep hij rond met een banaan in de houder van zijn pepperspray. Verzoeker komt veelvuldig te laat en hem is een aantal malen een rapport aangezegd. Voorts was hij ongeoorloofd afwezig, heeft hij zich niet op juiste wijze afgemeld of daarvoor een verklaring gegeven. Verzoeker kwam niet naar een afspraak met zijn loopbaanbegeleider. Verzoeker heeft verlof niet goed geregistreerd. Verzoeker is veelvuldig aangesproken op zijn gedragingen.
Op 10 augustus 2023 is verzoeker een rapport aangezegd wegens ongeoorloofde afwezigheid, waarvoor hij geen verklaring heeft gegeven. Op 20 december 2023 heeft verzoeker een gesprek gevraagd, waarvoor rond 13:30 uur tijd voor hem was vrijgemaakt. Verzoeker was er niet op dat moment en hij was telefonisch onbereikbaar. Eerst rond
15:45 uur kwam verzoeker naar de kazerne en er is nog met hem in gesprek gegaan.
Verzoeker heeft desgevraagd meegedeeld dat hij mentaal een periode niet lekker in zijn vel zat, maar ook dat hij altijd de juiste hulp heeft gekregen, dat hij zelf ook weet dat hij bepaalde zaken niet goed heeft aangepakt en dat hij zich niet altijd aan de afspraken heeft gehouden.
In het e-mailbericht van de afdeling Employability (zie voetnoot 3) is vermeld dat verzoeker diverse plannen heeft voor zijn toekomst, zoals werken bij een ICT-organisatie, werken binnen zakelijke dienstverlening of het starten van een eigen bedrijf gericht op crypto currency en meer. De consulent heeft verzoeker meegegeven dat sommige plannen niet realistisch waren vanwege zijn opleiding en verzoeker heeft dit begrepen. Verzoeker komt gemaakte afspraken niet na. Op 7 maart 2024 noemt verzoeker zijn eerdere plannen en wil hij ook een baan als burgerambtenaar bij Defensie. De consulent concludeert uiteindelijk dat verzoeker niet actief meewerkt aan het begeleidingstraject in het vinden van nieuw betaald werk.
De voorzieningenrechter overweegt dat van al hetgeen is vermeld over houding en gedrag en de door verzoeker gemaakte keuzes, niet kan worden gezegd dat dit is te relateren aan perioden waarin verzoeker niet goed in zijn vel zat. Ook na zijn hersteldmelding in juni 2023 tekent hetzelfde beeld zich af. Aan de vermelding in het besluit van 14 december 2023 dat verzoeker vooralsnog niet in aanmerking komt voor een vaste aanstelling en dat de uitkomst van een verbetertraject bepalend is voor het vervolg, kan niet de door verzoeker gewenste waarde worden gehecht. Verzoeker is telkens aangesproken op zijn houding en gedrag. Daarbij heeft hij, ook al heeft hij goede bedoelingen, niet laten blijken dat hij een militaire loopbaan ambieert. Onder deze omstandigheden heeft verweerder kunnen afzien van een nieuwe verbeterkans.
Niet kan worden gezegd dat verweerder niet in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen om verzoeker niet geschikt te achten voor functievervulling in Fase 3. Die beslissing is voldoende gemotiveerd.
6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verzoeker geen gelijk krijgt. Omdat het beroep ongegrond is, is er geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter
  • verklaart het beroep ongegrond (SGR 24/4904);
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af (SGR 24/4905).
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Fase 2 van het Flexibel Personeelssysteem (FPS)
2.Dit alles is opgenomen in het dossier omtrent verzoeker van HRB
3.Zie het e-mailbericht van 27 juni 2024 van de afdeling Employability
4.Brief (BS2023024619) met bijlage, met uitwerking van afspraken uit hoofdstuk 2 van het Arbeidsvoorwaardenakkoord 2021-2023
5.Artikel 39, tweede lid, onder i, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (AMAR)
6.Zie het verslag van de hoorzitting op 2 mei 2024