In deze zaak heeft eiser, met V-nummer [V-nummer], op 22 november 2022 verzocht om opheffing van zijn ongewenstverklaring (inreisverbod). Aangezien verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet tijdig op dit verzoek heeft beslist, heeft eiser op 2 februari 2023 verweerder in gebreke gesteld. Vervolgens heeft eiser op 16 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank Den Haag heeft in een eerdere uitspraak op 16 mei 2023 dit beroep gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen vier weken alsnog een besluit te nemen. Verweerder werd ook een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500,-.
Eiser heeft op 6 juli 2023 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 18 september 2023 dit beroep wederom gegrond verklaard en verweerder opgedragen om binnen twee weken een besluit te nemen, met een verhoogde dwangsom van € 200,- per dag, tot een maximum van € 15.000,-. Ondanks deze uitspraken heeft verweerder opnieuw niet tijdig beslist, wat heeft geleid tot een derde beroep van eiser op 20 december 2023. De rechtbank heeft op 16 februari 2024 dit beroep wederom gegrond verklaard en verweerder een termijn van twee weken gegeven om alsnog een besluit te nemen, met een dwangsom van € 400,- per dag, tot een maximum van € 30.000,-.
In de uitspraak van 15 juli 2024 heeft de rechtbank vastgesteld dat verweerder wederom niet binnen de gestelde termijn heeft beslist. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd, en verweerder opgedragen om binnen twee weken alsnog een besluit te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van een dwangsom van € 400,- per dag bij overschrijding van de termijn, en is verweerder in de proceskosten van eiser veroordeeld tot een bedrag van € 437,50.