ECLI:NL:RBDHA:2024:1240
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van Dublin-regelgeving met betrekking tot Slowakije
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 2 februari 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. Eiser, die stelt de Soedanese nationaliteit te hebben, heeft zijn aanvraag ingediend, maar deze is door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet in behandeling genomen, omdat Slowakije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser betwist deze beslissing en stelt dat het bestreden besluit in strijd is met het zorgvuldigheidsbeginsel en het motiveringsbeginsel, en dat er structurele problemen zijn met de mensenrechten in Slowakije, zoals blijkt uit een rapport van de U.S. Department of State uit 2022.
De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft aangetoond dat de situatie in Slowakije zodanig is dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel niet kan worden toegepast. De rechtbank concludeert dat er geen concrete aanwijzingen zijn die een nader onderzoek rechtvaardigen. Eiser heeft onvoldoende onderbouwd waarom de Slowaakse autoriteiten niet betrouwbaar zouden zijn en dat de behandeling van vluchtelingen in Slowakije zou verslechteren. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende gemotiveerd is ingegaan op de persoonlijke omstandigheden van eiser en dat het beroep kennelijk ongegrond is. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt niet-ontvankelijk verklaard, en eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot verzet binnen zes weken na verzending van de uitspraak.