In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 26 april 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van de verzoeker behandeld. De verzoeker had beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een Verklaring omtrent gedrag (VOG), ingediend op 10 januari 2024. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat het beroep van verzoeker kennelijk gegrond is, en heeft het niet tijdig beslissen op de VOG-aanvraag vernietigd. Verweerder, de minister van Justitie en Veiligheid, is opgedragen om uiterlijk op 30 april 2024 een besluit te nemen op de VOG-aanvraag. Hierdoor is er geen beroepsprocedure meer aan de gang, wat leidt tot de niet-ontvankelijkheid van het verzoek om voorlopige voorziening vanwege het ontbreken van connexiteit.
Desondanks heeft het verzoek om voorlopige voorziening bijgedragen aan de noodzaak voor verweerder om snel te beslissen op de VOG-aanvraag. De voorzieningenrechter heeft verweerder daarom veroordeeld in de proceskosten, vastgesteld op € 437,50 voor de door een derde verleende rechtsbijstand, en heeft verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 187,- aan verzoeker te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 april 2024, en een afschrift is op 26 april 2024 aan partijen verzonden. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.