ECLI:NL:RBDHA:2024:12374

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 juli 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 5044
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van een urgentieverklaring voor een woning in het kader van de Toeslagenaffaire met medische complicaties

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 18 juli 2024, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster afgewezen. Verzoekster, die slachtoffer is van de Toeslagenaffaire, heeft een aanvraag ingediend voor een urgentieverklaring om haar gezin, dat door de Toeslagenaffaire is uiteengevallen, weer samen te brengen in een grotere woning. Haar twee oudste kinderen zijn uit huis geplaatst, en zij heeft medische zorgen over haar jongste zoon, die astma heeft en is opgenomen in het ziekenhuis vanwege schimmel in de woning. De voorzieningenrechter oordeelt dat de informatie die verzoekster heeft aangeleverd niet voldoende is om een voorlopige voorziening te treffen. Verweerder, het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, heeft de aanvraag afgewezen op basis van een algemene afwijzingsgrond en heeft geen aanleiding gezien om de hardheidsclausule toe te passen. De voorzieningenrechter benadrukt dat het bezwaar van verzoekster nog in behandeling is en dat zij de gelegenheid moet krijgen om haar bezwaar nader aan te vullen. De voorzieningenrechter concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat de medische klachten van verzoekster's zoon direct verband houden met de schimmelproblematiek in de woning. De beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen, en er wordt geen proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht toegekend.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/5044
uitspraak van de voorzieningenrechter van 18 juli 2024 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoekster] , te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. P.W.E. Ros),
tegen
het college van burgemeester en wethouders van Leidschendam-Voorburg, verweerder
(gemachtigde: mr. N. Mustafic).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de weigering om haar een urgentieverklaring te verlenen.
1.1.
Verweerder heeft de aanvraag van verzoekster van 25 januari 2024, telefonisch
aangevuld op 28 februari 2024, met het besluit van 30 april 2024 (het - primaire - besluit) afgewezen. Voor toepassing van de hardheidsclausule bestaat geen aanleiding. [1] Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, mr. M.B. Visser (kantoorgenoot van de gemachtigde van verzoekster) en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de
rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
De voorzieningenrechter acht voldoende spoedeisend belang aanwezig.
Waar gaat deze zaak over?
2.1.
Verzoekster heeft vier kinderen. Als gevolg van de Toeslagenaffaire is haar gezin
uiteengevallen. Haar twee oudste kinderen zijn destijds uit huis geplaatst. Met de oudste gaat het goed. Met haar zoon [naam 1] (geboren in 2000), die nu elders woont, is het contact verstoord. Hij is boos op verzoekster door de uithuisplaatsing. Verzoekster woont in een flat met drie slaapkamers, samen met [naam 2] (geboren in 2012) en haar dochter (geboren in 2010).
2.2.
Verzoekster heeft met haar aanvraag van 25 januari 2024 verzocht om een
urgentieverklaring, omdat zij een grotere woning wenst met vier slaapkamers. Zij benoemt dat zij slachtoffer is van de Toeslagenaffaire. Zij wenst haar levensontwrichtende woonsituatie te herstellen. Zij wil de familieband met [naam 1] herstellen door hem een eigen plek te geven in haar woning als hij komt logeren, maar in haar woning is geen ruimte voor hem. Op 28 februari 2024 heeft zij telefonisch meegedeeld dat zij aan haar aanvraag wil toevoegen dat haar zoon [naam 2] astma heeft en dat hij is opgenomen in het ziekenhuis wegens een reactie op schimmel.
Verzoekster heeft een medische verklaring omtrent [naam 2] van dr. E.M. van den Beukel-Bakker, kinderarts bij het HMC, van 11 april 2024 ingebracht.
3. In de sociale rapportage urgenties van 16 april 2024 is vermeld dat [naam 1]
zelfstandig woont en dat verzoekster hem daar ook bezoekt. Een grotere woning voor verzoekster zou alleen kunnen worden toegekend als [naam 1] zijn eigen huurwoning opgeeft en dat lijkt niet aan de orde te zijn. Vermeld is dat uit de brief van de kinderarts van
11 april 2024 wordt begrepen dat uit het lab onderzoek van 26 februari 2024 blijkt dat het niet zozeer de schimmel is die de astmaklachten veroorzaakt, maar vooral de huisstofmijt. De uitslagen van het lab zijn volledig vermeld en besproken. Verder wordt geadviseerd het verzoek af te wijzen, tenzij medisch onderzoek door de keuringsarts uitwijst dat de medische astma klachten primair veroorzaakt worden door de schimmel in huis.
De toetsingscommissie heeft op 25 april 2024 overwogen dat er geen reden is voor toewijzing van woning met een extra slaapkamer, omdat [naam 1] eigen woonruimte heeft. Er zijn bij de corporatie geen meldingen binnengekomen van schimmel in de woning. Een foto van de balkondeur toont alleen wat zwarte randjes. De luchtwegaandoening van [naam 2] is niet aantoonbaar te wijten aan schimmel in de woning. Het kan ook een allergie zijn. De commissie ziet geen reden voor een aanvullend medisch advies voor de jongste zoon. Het is zaak om eerst het schimmelprobleem aan te pakken en adviseert verzoekster om contact op te nemen met de woningcorporatie.
Verweerder heeft op basis daarvan het besluit genomen.
Standpunten van partijen
3.1.
Verweerder heeft zich in het verweerschrift nader op het standpunt gesteld dat de
urgentieverklaring niet is ingediend vanwege de schimmel en de gezondheid van [naam 2] en dat het verzoek om een voorlopige voorziening alleen daarover gaat. Ook heeft verweerder niet eerder dan op 10 juni 2024 met het verzoek om een voorlopige voorziening het bezwaar ontvangen. Verweerder handhaaft zijn standpunt dat bij de woningcorporatie geen meldingen zijn binnengekomen van schimmeloverlast en dat niet is gebleken dat het om een dusdanige schimmelproblematiek gaat zoals gesteld. Verzoekster dient zich daarvoor te wenden tot de woningcorporatie. Uit de medische informatie van [naam 2] blijkt niet van een direct verband tussen de medische klachten en de gestelde schimmelproblematiek. Daarom kan niet worden geconcludeerd dat er sprake is van een noodsituatie. Er bestaat daarom geen aanleiding voor toepassing van de hardheidsclausule en dit geldt ook voor het gegeven dat verzoekster een slachtoffer is van de Toeslagenaffaire.
3.2.
Verzoekster stelt dat in de brief van de kinderarts van het HMC is te lezen dat het
mogelijk is dat [naam 2] door de woonsituatie onvoldoende astma-controle heeft. Daarnaast heeft hij allergische rhinitis. De woonsituatie vormt een directe en ernstige bedreiging voor zijn gezondheid. Verzoekster vraagt om toepassing van de hardheidsclausule, in verband met de gevolgen van de Toeslagenaffaire.
Overwegingen
4.1.
De voorzieningenrechter stelt allereerst vast dat het bezwaar tegen het besluit van 30 april 2024, ook al is het mogelijk door de vermelde postcode niet direct bij verweerder ontvangen, op 10 juni 2024 bij de rechtbank is ontvangen als bijlage bij het verzoek om een voorlopige voorziening. Het verzoekschrift met bijlagen is door de griffie op 10 juni 2024 via de e-mail aan verweerder gezonden en daarmee bekend geworden bij verweerder. Uit de stukken blijkt voorts dat verweerder de aanvulling op de aanvraag van verzoekster voor wat betreft de medische problematiek van [naam 2] in behandeling heeft genomen. Met het besluit is ingegaan op de situatie van [naam 1] en van [naam 2] .
4.2.
De gronden van verzoekster in bezwaar en voor het verzoek om een voorlopige voorziening zijn met name gericht op de medische problematiek van [naam 2] . Ter zitting heeft verzoekster meegedeeld dat de kwestie met [naam 1] ook altijd aan de orde is.
De voorzieningenrechter overweegt dat het dan op de weg van verzoekster ligt om, nu de bezwaarprocedure nog aanhangig is, haar bezwaar voor wat betreft de situatie van [naam 1] nader aan te vullen.
4.3.
Verweerder heeft bij het toekennen van een urgentieverklaring beoordelingsruimte- en beleidsvrijheid. In dit geval is sprake van een afwijzing op een algemene weigeringsgrond, met een dwingendrechtelijke bepaling. De Beleidsregels bevatten een uitwerking van de beoordelingsruimte op dit punt. De toets van de voorzieningenrechter is daarom terughoudend. Bij het verlenen van urgentieverklaringen is verweerder gehouden aan het opgestelde beoordelingssysteem. Verweerder hoefde daarom niet over te gaan tot een inhoudelijke beoordeling of de woonsituatie van verzoekster door sociale of medische omstandigheden als levensbedreigend of ontwrichtend moet worden aangemerkt.
Verweerder heeft, hoewel de medische verklaring van de kinderarts niet is voorgelegd aan een arts, zich wel een oordeel gevormd over de inhoud daarvan. Dit blijkt uit de sociale rapportage urgenties. De voorzieningenrechter gaat daarvan uit en overweegt dat uit de uitgebreide verklaring van de kinderarts kan worden afgeleid dat [naam 2] astma en andere problematiek heeft, dat de labtest scoorde op bepaalde allergieën en dat de test op schimmelmix negatief was. Er is voorts vermeld “onvoldoende astma-controle door blootstelling aan luchtwegprikkels thuis? (schimmel in huis)”. Een verdere beschouwing is er niet. Verzoekster heeft foto’s ingestuurd van een deur met schimmel. Eerst ter zitting heeft verzoekster toegelicht dat in haar hele woning schimmel zit, behalve in de keuken. Zij heeft dit aangekaart en kreeg als advies om schimmelwerende verf aan te brengen. Dit heeft haar broer gedaan, maar de schimmel komt terug. Ook schoonmaken helpt niet. Verzoekster heeft dit gemeld en zij heeft daarop de telefonische reactie gekregen dat zij dit zelf moet regelen en dat men niets voor haar kan betekenen. In haar flatgebouw zijn er naast huurwoningen ook koopwoningen. Bewoners van de koopwoningen klagen ook over de schimmel in de woningen, maar ook zij komen niet verder.
4.4.
De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat wat verzoekster aan informatie heeft ingediend niet voldoende is. Anderzijds komt het de voorzieningenrechter voor dat verweerder niet voldoende heeft gekeken naar de samenhang van alle aspecten in deze zaak en dan is het de vraag of artikel 2.1.7, aanhef en onder b, van het beleid in dit geval zonder meer aan de orde is. Dit is nu niet voldoende voor heropening van het onderzoek dan wel het treffen van een voorlopige voorziening.
4.5.
De voorzieningenrechter ziet aanleiding om een nadere overweging toe te voegen.
De bezwaarprocedure loopt nog. Gelet op wat verzoekster heeft aangevoerd en toegelicht op zitting overweegt de voorzieningenrechter dat verweerder verzoekster in de gelegenheid dient te stellen om haar bezwaar nog nader aan te vullen. Daarbij kan worden gedacht aan nadere gronden met betrekking tot de situatie van [naam 1] , onderbouwing van de schimmelproblematiek (waar in de woning, de ernst daarvan, de meldingen en reacties daarop), een nadere medische beschouwing over de astma-controle van [naam 2] en de invloed van schimmel daarop. Verweerder dient dit in beschouwing te nemen, zo nodig een medische beoordeling te laten doen, en de afzonderlijke aspecten ook te beoordelen in samenhang. De beslissing op bezwaar dient met de daartoe vereiste zorgvuldigheid te worden genomen. Of het bezwaar uiteindelijk kans van slagen heeft, is vooralsnog niet te zeggen.
5. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 18 juli 2024.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open

Voetnoten

1.Artikel 4:5, aanhef en onder g, en artikel 7:3 van de Huisvestingsverordening 2023 Leidschendam-Voorburg (de verordening), artikel 2.1.7., aanhef en onder b, van de Beleidsregels urgentieverklaringen Leidschendam-Voorburg 2022 (het beleid)