ECLI:NL:RBDHA:2024:12362

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.21096
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen de afwijzing van een verblijfsvergunning asiel en de einddatum van een reguliere verblijfsvergunning

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Tunesische nationaliteit, tegen de beschikking van 19 april 2024, waarbij zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd werd afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De minister had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, maar verleende ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd, omdat uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het EVRM. Deze vergunning was geldig tot 14 juli 2024, de datum waarop de verblijfsrechten van de kinderen van eiser eindigden.

Eiser heeft geen beroepsgronden ingediend tegen de afwijzing van de asielaanvraag, maar richt zich tegen de einddatum van de verleende verblijfsvergunning. De rechtbank oordeelt dat de minister de einddatum van de ambtshalve verleende verblijfsvergunning op juiste gronden heeft gehandhaafd. Eiser kan na 14 juli 2024 geen verblijfsrecht ontlenen aan de aan zijn kinderen verleende vergunning, omdat hij een nieuwe aanvraag moet indienen op basis van gewijzigde grondslagen. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, waardoor de beschikking van 19 april 2024 in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.21096

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid [1] ,
(gemachtigde: mr. V.A. Bloemberg).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de beschikking van 19 april 2024.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, S. Kabil als tolk en de gemachtigde van de minister.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser stelt van Tunesische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] . Hij heeft op 8 april 2024 een aanvraag ingediend tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft deze aanvraag met het bestreden besluit van 19 april 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond maar ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend omdat uitzetting van eiser in strijd is met artikel 8 van het EVRM [2] .
2.1.
De verblijfsvergunning is verleend voor de duur van het legale verblijf van de kinderen van eiser in Nederland. De kinderen hadden ten tijde van het nemen van het bestreden besluit verblijfsrecht in Nederland tot 14 juli 2024 . De vergunning van eiser is geldig van 19 april 2024 tot 14 juli 2024 .

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiser heeft geen beroepsgronden ingediend tegen de weigering van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het beroep richt zich alleen tegen de vaststelling van de einddatum van de verleende verblijfsvergunning. De rechtbank zal deze vaststelling beoordelen aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3.1.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.2.
De voor de uitspraak relevante regelgeving is opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat aan hem een verblijfsvergunning verleend zou moeten worden met als einddatum 7 juli 2028. Dit is de einddatum van de op 14 juni 2024 aan de kinderen van eiser verleende verblijfsvergunning. Deze verblijfsvergunning is verleend met de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’.
4.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat in het geval van eiser sprake is van een gewijzigde grondslag voor zijn verblijfsvergunning en dat eiser daarom een nieuwe aanvraag moet indienen. De minister beroept zich daarvoor op het bepaalde in artikel B9/16.5 in samenhang met artikel B9/16.6 van de Vreemdelingencirculaire (Vc).
5. De rechtbank oordeelt als volgt. De minister heeft aan eiser met het besluit van
19 april 2024 ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd verleend, onder toepassing van het bepaalde in artikel 3.6a, eerste lid onder a van het Vreemdelingenbesluit (Vb). De grondslag voor de verlening is artikel 8 EVRM. De verblijfsvergunning heeft als einddatum 14 juli 2024.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat eisers verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd op 14 juli 2024 is geëindigd. Eiser heeft geen aanvraag ingediend voor verlenging van deze verblijfsvergunning. Hij had daarom vanaf deze datum geen verblijfsrecht meer.
5.2.
Tussen partijen staat niet ter discussie dat eiser vanaf 14 juli 2024 op grond van het bepaalde in artikel B9/16.5 Vc en B9/16.6 Vc verblijfsrecht kan ontlenen aan de aan zijn kinderen verleende reguliere verblijfsvergunning met de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’. Ter discussie staat wel of eiser daarvoor een nieuwe aanvraag moet indienen.
5.3.
In artikel 3.6b Vb is bepaald op welke grondslagen de minister ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd kan verlenen. De situatie van eiser valt niet meer onder deze grondslagen. Hij heeft na 14 juli 2024 niet langer een verblijfsrecht op grond van de toepassing van artikel 8 EVRM (artikel 3.6b aanhef en onder c Vc). De andere grondslagen zijn evenmin van toepassing.
5.4.
Nu eiser zijn verblijfsrecht na 14 juli 2024 aan een nieuwe grondslag ontleent en deze grondslag niet wordt genoemd in artikel 3.6b Vb is de minister naar het oordeel van de rechtbank niet gehouden om over te gaan tot ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning op de grondslag artikel B9/16.6 Vc.
5.5.
Op grond van het bovenstaande oordeelt de rechtbank dat de minister de einddatum van ambtshalve verleende verblijfsvergunning op juiste gronden heeft gehandhaafd op 14 juli 2024.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de beschikking van 19 april 2024 in stand blijft en dat aan eiser tot 14 juli 2024 een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd is verleend. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. van der Veen, griffier.

BIJLAGE: toepasselijke regelgeving

Vreemdelingenbesluit:
Artikel 3.6a (voor zover van belang)
1. Bij afwijzing van de eerste aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd kan alsnog ambtshalve een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd worden verleend:
a. aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden;
Artikel 3.6b
Onverminderd de artikelen 3.6 en 3.6a kan de verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd ambtshalve worden verleend:
onder een beperking verband houdend met medische behandeling, tijdelijke humanitaire gronden of niet-tijdelijke humanitaire gronden;
aan de vreemdeling met rechtmatig verblijf als bedoeld in artikel 8, onder i, van de Wet, die behoort tot een van de in artikel 17 van de Wet of in artikel 3.71, tweede lid, bedoelde categorieën en met wiens verblijf in Nederland voor een periode van langer dan 90 dagen Onze Minister binnen 90 dagen direct voorafgaande aan de aanmelding op grond van artikel 4.47 heeft ingestemd;
aan de vreemdeling wiens uitzetting in strijd zou zijn met artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Vreemdelingencirculaire:
Artikel B9/16.5 Niet-tijdelijk verblijf na verblijf als minderjarige vreemdeling met een kinderbeschermingsmaatregel
De IND verleent op grond van artikel 3.51, derde lid, Vb en artikel 3.24aa, tweede lid, aanhef en onder j, VV op aanvraag of ambtshalve op grond van artikel 3.6b Vb een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder de beperking ‘niet-tijdelijke humanitaire gronden’ aan een onder toezicht gestelde minderjarige vreemdeling als aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
De minderjarige vreemdeling is gedurende één jaar in bezit geweest van een verblijfsvergunning onder de beperking ̀ tijdelijke humanitaire gronden´ op grond van artikel 3.48, tweede lid, aanhef en onder b, Vb en artikel 3.24aa, eerste lid, aanhef en onder f, VV;
Uit het advies van de DT&V blijkt dat de ondertoezichtstelling niet overdraagbaar is aan het land van herkomst of aan een ander land waarvan kan worden aangenomen dat er toegang wordt verleend.
De IND wijst de aanvraag af, als niet aan deze voorwaarden wordt voldaan. De IND wijst de aanvraag eveneens af, als de minderjarige vreemdeling of zijn gemachtigde niet met bescheiden heeft aangetoond welke hulpverlening hij nodig heeft, waardoor de IND geen advies kan opvragen bij de DT&V.
Artikel B9/16.6 Gezinsleden
De IND verleent op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb uitsluitend een verblijfsvergunning aan de volgende in Nederland verblijvende gezinsleden van een onder toezicht gestelde vreemdeling die voldoet aan de voorwaarden van paragraaf B9/16.5 Vc:
• de biologische of juridische ouder(s), als het onder toezicht gestelde kind onder rechtmatig gezag staat van deze ouder(s);
• de minderjarige broers en zussen die feitelijk behoren tot het gezin, als de IND aan hun biologische of juridische ouder(s) een verblijfsvergunning heeft verleend voor gezinsleden van de onder toezicht gestelde vreemdeling. De minderjarige broers en zussen moeten onder rechtmatig gezag van de biologische of juridische ouders staan.
De IND wijst de aanvraag op grond van artikel 3.13, tweede lid, Vb van de gezinsleden niet af op grond van artikel 16, eerste lid, onder c en k, Vw.
Beperking, arbeidsmarktaantekening en geldigheidsduur
Paragraaf B7/4 Vc is van toepassing indien op grond van paragraaf B9/16.4 Vc en B9/16.6 Vc aan gezinsleden een verblijfsvergunning wordt verleend.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Zowel de minister als de staatssecretaris worden voor de leesbaarheid in deze uitspraak aangeduid als de minister.
2.Europees Verdrag ter bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden