ECLI:NL:RBDHA:2024:1236

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 februari 2024
Publicatiedatum
6 februari 2024
Zaaknummer
18/7925
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Proceskostenveroordeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Proceskostenveroordeling in bestuursrechtelijke procedure tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2024, zaaknummer AWB 18/7925, beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de proceskosten. Verzoekster heeft haar beroep ingetrokken tegen het besluit van de staatssecretaris van 26 september 2018, nadat deze op 18 januari 2019 het bestreden besluit heeft ingetrokken. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar de staatssecretaris heeft hierop niet gereageerd. Partijen hebben ook geen verzoek gedaan om gehoord te worden op een zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe, omdat de staatssecretaris geheel tegemoet is gekomen aan verzoekster door het intrekken van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten, die is vastgesteld op € 875,-. Dit bedrag is gebaseerd op de kosten die zijn gemaakt voor het indienen van het beroepschrift door de gemachtigde van verzoekster. De rechtbank merkt op dat er geen andere kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast is de staatssecretaris verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 170,- te vergoeden. De rechtbank heeft deze uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier P.W. Karsowidjojo en heeft de uitspraak openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 18/7925

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 februari 2024 in de zaak tussen

[naam] , verzoekster

V-nummer: [V-nummer] ,
en haar minderjarige kinderen:
[naam] en
[naam] ,
(gemachtigde: mr. J.W.F. Menick),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (de staatssecretaris).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van de staatssecretaris in de proceskosten. Verzoekster heeft dit verzoek gedaan bij de intrekking van haar beroep tegen het besluit van de staatssecretaris van 26 september 2018. Zij heeft het beroep ingetrokken omdat de staatssecretaris op 18 januari 2019 dit besluit heeft ingetrokken.
1.1.
De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om veroordeling in de proceskosten. De staatssecretaris heeft hierop niet gereageerd.
1.2.
Partijen hebben de rechtbank niet laten weten dat zij op een zitting willen worden gehoord en de rechtbank heeft het onderzoek gesloten. [1]

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe. Zij legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Wanneer wordt een bestuursorgaan in de proceskosten veroordeeld?
3. Als een beroep wordt ingetrokken omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, kan de bestuursrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. [2]
Is de staatssecretaris aan verzoekster tegemoetgekomen?
4. De rechtbank moet dus beoordelen of de staatssecretaris geheel of gedeeltelijk aan verzoekster is tegemoetgekomen.
4.1.
Op 23 oktober 2018 heeft verzoekster beroep ingesteld tegen het bestreden besluit waarin het bezwaar van verzoekster ongegrond is verklaard. De staatssecretaris heeft op 18 januari 2019 het bestreden besluit ingetrokken. Hiermee is de staatssecretaris tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster.
Welk bedrag aan proceskosten moet de staatssecretaris aan verzoekster vergoeden?
5. De rechtbank wijst het verzoek als kennelijk gegrond toe. Verzoekster krijgt een vergoeding van haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 875,- omdat de gemachtigde van verzoekster een beroepschrift heeft ingediend. De rechtbank merkt hierbij op dat in verband met de indexering van de bedragen in het Bpb het nieuwe tarief van € 875,- wordt gehanteerd Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank overweegt, anders dan de staatssecretaris stelt, dat tussen een beroep en een verzoek om een voorlopige voorziening geen samenhang bestaat als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het Bpb. Het doel van de voorlopige voorzieningen is een ander dan van de beroepsprocedures. Dat inhoudelijk gezien een verband bestaat tussen het beroep en de voorlopige voorziening maakt dat niet anders.
Krijgt verzoekster een vergoeding van het griffierecht?
6. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 170,- te vergoeden. [3] . Verzoekster moet zich hiervoor dan ook tot de staatssecretaris wenden.

Beslissing

De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 875,- aan proceskosten aan verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.H. de Groot, rechter, in aanwezigheid van
P.W. Karsowidjojo, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Met toepassing van artikel 8:57, eerste en derde lid, in samenhang met artikel 8:75a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Dit volgt uit artikel 8:75a van de Awb en is nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
3.Dit volgt uit artikel 8:41, zevende lid, van de Awb.