In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 februari 2024, zaaknummer AWB 18/7925, beoordeelt de rechtbank het verzoek van verzoekster om een veroordeling van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in de proceskosten. Verzoekster heeft haar beroep ingetrokken tegen het besluit van de staatssecretaris van 26 september 2018, nadat deze op 18 januari 2019 het bestreden besluit heeft ingetrokken. De rechtbank heeft de staatssecretaris in de gelegenheid gesteld te reageren op het verzoek om proceskostenveroordeling, maar de staatssecretaris heeft hierop niet gereageerd. Partijen hebben ook geen verzoek gedaan om gehoord te worden op een zitting, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.
De rechtbank wijst het verzoek om proceskostenveroordeling toe, omdat de staatssecretaris geheel tegemoet is gekomen aan verzoekster door het intrekken van het bestreden besluit. De rechtbank oordeelt dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van haar proceskosten, die is vastgesteld op € 875,-. Dit bedrag is gebaseerd op de kosten die zijn gemaakt voor het indienen van het beroepschrift door de gemachtigde van verzoekster. De rechtbank merkt op dat er geen andere kosten zijn gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen. Daarnaast is de staatssecretaris verplicht om het door verzoekster betaalde griffierecht van € 170,- te vergoeden. De rechtbank heeft deze uitspraak gedaan in aanwezigheid van de griffier P.W. Karsowidjojo en heeft de uitspraak openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.