In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 2 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, heeft zijn aanvraag ingediend op basis van zijn seksuele gerichtheid en de daaruit voortvloeiende problemen. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat de verklaringen van eiser over zijn seksuele gerichtheid ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend die ook was afgewezen, maar het hoger beroep daartegen was gegrond verklaard door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag opnieuw beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
De rechtbank concludeert dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiser summier en oppervlakkig heeft verklaard over zijn seksuele gerichtheid en de problemen die hij in Nigeria heeft ervaren. Eiser heeft onvoldoende inzicht gegeven in zijn persoonlijke ervaringen en gevoelens met betrekking tot zijn homoseksualiteit. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft geconcludeerd dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij bij terugkeer naar Nigeria voor vervolging of ernstige schade zal worden gevreesd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak benadrukt het belang van een integrale geloofwaardigheidsbeoordeling bij asielaanvragen, vooral in zaken die betrekking hebben op LHBTI-gerichtheid. De rechtbank stelt dat de minister bij de beoordeling rekening moet houden met de persoonlijke en authentieke verhalen van de vreemdeling, maar in dit geval heeft eiser niet voldoende bewijs geleverd om zijn claims te onderbouwen.