ECLI:NL:RBDHA:2024:12335

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
C/09/667374 / JE RK 24-1030
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 19 juli 2024 een beschikking gegeven met betrekking tot de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2018. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling verlengd tot 20 juli 2025 en de machtiging tot uithuisplaatsing in een pleegzorgvoorziening eveneens verlengd tot dezelfde datum. De zaak betreft de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden als gecertificeerde instelling, die het verzoek heeft ingediend. De moeder van de minderjarige heeft ingestemd met de verlenging, maar er zijn zorgen over de samenwerking tussen de moeder en de pleegmoeder, die familie van elkaar zijn. De kinderrechter heeft vastgesteld dat de huidige situatie van de minderjarige bij de pleegmoeder veilig en stabiel is, maar dat er nog steeds spanningen zijn tussen de moeder en de pleegmoeder. De kinderrechter heeft benadrukt dat hulpverlening noodzakelijk is om de onderlinge verstandhouding te verbeteren en dat er een neutrale partij moet worden gezocht voor de omgangsbegeleiding. De beslissing is openbaar uitgesproken en er is een mogelijkheid tot hoger beroep binnen drie maanden na de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummer: C/09/667374 / JE RK 24-1030
Datum uitspraak: 19 juli 2024
Beschikking van de kinderrechter
Verlenging ondertoezichtstelling en verlenging machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te Den Haag,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2018 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
[de pleegmoeder],
hierna te noemen: de pleegmoeder,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
De kinderrechter neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
  • het verzoekschrift met bijlagen, ontvangen op 5 juni 2024;
  • het toetsingsadvies van de Raad voor de Kinderbescherming als bedoeld in art. 1:265j, derde lid, Burgerlijk Wetboek (BW) van 11 juli 2024;
- het e-mailbericht van de pleegmoeder van 15 juli 2024.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 19 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, ondersteund door haar moeder, [naam 2] .
De pleegmoeder is – zoals voorafgaand aangekondigd – niet ter zitting verschenen.

2.De feiten

2.1.
[minderjarige] is erkend door de heer [naam 3] .
2.2.
De moeder is belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige] .
2.3.
[minderjarige] woont bij de pleegmoeder.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 juli 2023 de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd tot 20 juli 2024.
2.5.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 17 juli 2023 de machtiging verlengd om [minderjarige] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg tot 20 juli 2024.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Ook verzoekt de gecertificeerde instelling een verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Het afgelopen jaar is onderzocht of toegewerkt kan worden naar het vrijwillig kader. Dit is echter (nog) niet haalbaar gebleken. Het lukt de moeder en de pleegmoeder niet om zelfstandig de noodzakelijke hulpverlening voor [minderjarige] in te zetten. Zij liggen niet op een lijn en zijn niet in staat om gezamenlijk beslissingen te nemen. De moeder blijft het ingewikkeld vinden dat [minderjarige] niet bij haar gaat opgroeien en herkent de zorgen die ten grondslag lagen aan de uithuisplaatsing niet. Daar komt bij dat de moeder en de pleegmoeder familie van elkaar zijn, wat de samenwerking extra gevoelig maakt. Er blijven spanningen zichtbaar tussen de moeder en de pleegmoeder tijdens de omgangsmomenten en [minderjarige] krijgt dat nu ook steeds meer mee. Hierdoor kwam hij steeds verder in de knel. Er is daarom besloten het traject “Een Taal Erbij” in te zetten, zodat [minderjarige] op de hoogte werd gebracht van zijn levensverhaal. Dit traject is na wat moeilijkheden in april 2024 positief afgerond. De gecertificeerde instelling heeft overwogen of een gezagsbeëindigende maatregel passend is. De gecertificeerde instelling ziet daar op dit moment onvoldoende gronden voor, omdat de moeder voldoende bereidheid en inzet toont ten aanzien van de uitvoering van haar gezag. Wel wordt gezien dat de moeder vanwege haar gezag de hoop houdt dat [minderjarige] terug naar huis komt, waardoor de moeder [minderjarige] blijft belasten met onduidelijkheid over zijn opvoedperspectief. Gelet op de zorgen die er nog zijn is een voortzetting van het gedwongen kader noodzakelijk. De gecertificeerde instelling wil het komende jaar onderzoeken wat er nodig is om toe te werken naar het vrijwillig kader. Daarvoor zal gekeken worden welke hulpverlening voor de moeder en de pleegmoeder ingezet kan worden om de samenwerking te verbeteren. Daarnaast zal onderzocht worden welke neutrale partij de bezoeken tussen de moeder en [minderjarige] kan begeleiden, zodat de pleegmoeder hier niet bij aanwezig hoeft te zijn.

4.De standpunten

4.1.
De moeder heeft ingestemd met het verzochte. De moeder begrijpt dat het niet in het belang van [minderjarige] is om hem nu bij de pleegmoeder weg te halen. De moeder wil wel dat [minderjarige] weet dat zij voor hem gevochten heeft en dat hij altijd bij haar terecht kan. De moeder is stabiel en heeft aangetoond dat zij al enige tijd clean is. Zij vindt het vervelend dat er in het verzoekschrift en gezinsplan veel onjuiste informatie staat en zou dit graag aangepast zien worden.
4.2.
De pleegmoeder heeft zich niet uitdrukkelijk uitgelaten over het verzoek. Zij heeft bij e-mailbericht van 15 juli 2024 naar voren gebracht dat [minderjarige] de afgelopen jaren een enorme groei heeft doorgemaakt. Hij heeft behoefte aan duidelijkheid en regels. Als hij dat geboden krijgt, doet hij het heel goed. Hij is vrolijk, doet het goed op school, gaat naar zwemles en judo en heeft veel vriendjes.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de kinderrechter van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 BW. Ook is de verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk in het belang van zijn verzorging en opvoeding (artikel 1:265c, tweede lid, BW).
5.2.
De kinderrechter overweegt daartoe als volgt. [minderjarige] woont al geruime tijd – sinds augustus 2020 – bij de pleegmoeder. [minderjarige] heeft daar een veilige en stabiele basis waar hij toekomt aan zijn ontwikkeling. Het afgelopen jaar is onderzocht of een overheveling naar het vrijwillig kader mogelijk is, maar dat is op dit moment nog niet haalbaar. De verstandhouding tussen de moeder en de pleegmoeder is complex, waarbij er sprake is van spanningen en conflicten tussen hen. Het lukt hen daarbij niet om zelfstandig tot afspraken te komen en beslissingen te nemen in het belang van [minderjarige] . Het is noodzakelijk dat er hulpverlening wordt ingezet om de onderlinge verstandhouding tussen hen te verbeteren. Verder is het belangrijk dat gezocht wordt naar een neutrale instantie voor de omgangsbegeleiding tussen de moeder en [minderjarige] , zodat [minderjarige] geen getuige is van onderlinge spanningen tussen de moeder en de pleegmoeder en de omgang op een voor [minderjarige] fijne wijze verloopt. Nu de relatie tussen de moeder en de pleegmoeder soms onder druk staat, blijft de betrokkenheid van de jeugdbeschermer in het kader van de ondertoezichtstelling noodzakelijk. De kinderrechter zal ook de machtiging tot uithuisplaatsing verlengen, zodat het verblijf van [minderjarige] bij de pleegmoeder gewaarborgd blijft. Voor [minderjarige] is het belangrijk dat er duidelijkheid is over waar hij zal opgroeien. In dat kader is het van belang dat de moeder het komende jaar begeleiding en ondersteuning krijgt om haar te helpen bij de acceptatie van het feit dat [minderjarige] niet bij haar zal opgroeien. Dit zal er hopelijk aan bijdragen dat de hulpverlening na komend jaar in het vrijwillig kader voortgezet kan worden.

6.De beslissing

De kinderrechter:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 20 juli 2025;
6.2.
verlengt de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg tot 20 juli 2025;
6.3.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 19 juli 2024 door mr. C.M. Koole, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.B.M.A. Roozen als griffier, en op schrift gesteld op 31 juli 2024.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.