ECLI:NL:RBDHA:2024:12330

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28765 en AWB24/11707
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen plaatsing in Handhaving- en Toezichtlocatie en vrijheidsbeperkende maatregel

Op 7 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaken van een eiser van Syrische nationaliteit tegen het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) en de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank behandelde beroepen tegen een plaatsingsbesluit van het COa en een vrijheidsbeperkende maatregel opgelegd door de minister. Eiser was eerder betrokken bij meerdere incidenten, waaronder agressie en geweld, wat leidde tot een locatieverbod. Het COa besloot op 1 juli 2024 tot plaatsing van eiser in een Handhaving- en Toezichtlocatie (HTL) te Hoogeveen, en de minister legde een maatregel van beperking van de vrijheid op. Eiser betoogde dat de incidenten niet van grote impact waren en dat zijn eerdere slachtofferschap niet was meegewogen. De rechtbank oordeelde echter dat het COa op goede gronden had besloten tot de plaatsing, gezien de ernst van de gedragingen van eiser en de impact op de veiligheid van anderen. De rechtbank verklaarde beide beroepen ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.28765 en AWB24/11707

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2024 in de zaken tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (het COa), het COa,

alsmede
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. G.M. Bouius).

Procesverloop

Bij besluit van 1 juli 2024 (hierna het plaatsingsbesluit) heeft het COa besloten om eiser op grond van artikel 10, eerste lid aanhef en onder h en i, en artikel 11, eerste lid van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (Rva 2005) te plaatsen in een Handhaving- en Toezichtlocatie (hierna: HTL) te Hoogeveen.
Bij besluit van 1 juli 2024 (hierna: de vrijheidsbeperkende maatregel) heeft de minister aan eiser de maatregel van beperking van de vrijheid opgelegd, zoals bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser heeft tegen het plaatsingsbesluit (AWB24/11707) en de vrijheidsbeperkende maatregel (NL24.28765) beroep ingesteld.
Het COa heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft partijen uitgenodigd voor behandeling van het beroep ter zitting op 2 augustus 2024. Eiser heeft de rechtbank op 1 augustus 2024 een bericht van verhindering gestuurd en laten weten dat hij een mondelinge toelichting op het beroep niet noodzakelijk acht. Vervolgens hebben de minister en het COa op 1 augustus 2024 een bericht van verhindering gestuurd en ingestemd met schriftelijke behandeling. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten op 5 augustus 2024.

Overwegingen

1. Het COa heeft bij het plaatsingsbesluit besloten om eiser met ingang van 1 juli 2024 in de HTL te Hoogeveen te plaatsen. Door het COa is geconstateerd dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan gedragingen die zijn te kwalificeren als gedragingen met een grote impact. Eiser verblijft sinds 15 september 2023 in de opvang van het COa en is sindsdien meerdere malen negatief in beeld geweest en hij heeft meermaals incidenten veroorzaakt, waaronder vijftienmaal agressie en geweld tegen personen fysiek, vijfmaal agressie en geweld tegen personen verbaal en zesmaal verwijtbaar brandgevaar. Het COa heeft in het licht van deze gebeurtenissen onder andere zeventien correctiegesprekken met eiser gevoerd en meerdere ROV-maatregelen opgelegd.
1.1
Door het COa is geconstateerd dat eiser op 28 juni 2024 het terrein van Asielzoekerscentrum (AZC) te Rheden-Velp heeft betreden ondanks dat hij een locatieverbod heeft voor dit AZC. Aan het betreden van het AZC is een fysieke geweldsituatie voorafgegaan, waarbij een medebewoner is neergestoken en eiser als gevolg van de geweldsituatie een locatieverbod opgelegd heeft gekregen. Eiser heeft het locatieverbod overtreden en reageerde dreigend op het aanspreken van de COa-medewerkers. Eiser zijn zienswijze naar aanleiding van het voornemen om de maatregel op te leggen, heeft het COa geen aanleiding gegeven om een ander standpunt in te nemen. Eisers gedragingen zijn volgens het COa wat betreft aard en omvang zodanig ernstig dat dit de plaatsing in de HTL rechtvaardigt.
2. De minister heeft eiser door middel van de vrijheidsbeperkende maatregel verplicht om zich met ingang van 1 juli 2024 op te houden in een deel van de gemeente Hoogeveen, te weten binnen de op de bij het besluit gevoegde plattegrond aangegeven gebieden. Volgens de minister vordert het belang van de openbare orde het opleggen van de maatregel op grond van artikel 56 van de Vw. Ter zake wordt verwezen naar het plaatsingsbesluit van het COa van 1 juli 2024 en de incidenten die daarin zijn opgenomen. De minister is niet gebleken van omstandigheden die in de weg staan aan het opleggen van de vrijheidsbeperkende maatregel.
Standpunten partijen
3. Eiser betoogt dat het incident waar in het plaatsingsbesluit naar wordt verwezen van te geringe impact is om de plaatsing in de HTL te kunnen rechtvaardigen. Hiertoe voert eiser aan dat hij het terrein heeft verlaten en zelfstandig naar de bushalte is gelopen, nadat de COa-medewerkers eiser verzochten om het terrein te verlaten. Eiser stelt dat in het plaatsingsbesluit ten onrechte is opgenomen dat het incident op 28 juni 2024 een grote impact heeft gehad op de bewoners en medewerkers van het AZC. In het plaatsingsbesluit is immers opgenomen dat de politie erbij is gehaald omwille van beeldvorming en dat eiser niet expliciet met fysiek geweld heeft gedreigd. Eiser voert verder aan dat het tijdsverloop tussen het incident en de overplaatsing niet getuigt van een incident met grote impact. Eiser stelt voorts dat zijn minderjarigheid onvoldoende is meegewogen in oplegging van de maatregel.
3.1.
Eiser betoogt dat onvoldoende rekening is gehouden met het feit dat hij eerder die dag slachtoffer is geworden van geweld. Hij is samen met twee andere Syriërs gewond geraakt na in elkaar geslagen te zijn door een groep Eritreeërs.
3.2.
Eiser stelt tot slot dat hij alleen terugkeerde naar de locatie in Rheden-Velp om zijn spullen op te halen.
4. Het COa stelt dat er wel degelijk sprake is van een incident met een grote impact, die volgt op eerdere incidenten met een grote tot zeer grote impact waarbij eiser betrokken is geweest. Het COa stelt dat, ondanks alle inspanningen die zij heeft verricht, eiser zijn gedrag niet ten positieve heeft gewijzigd. Het COa stelt zich op het standpunt dat de constant dreigende sfeer en diverse escalaties laten zien dat het niet enkel een vrees voor een onveilige situatie betreft. Het COa stelt voorts dat het bewust niet opvolgen en ridiculiseren van de opgelegde time-out maatregel en het locatieverbod hier ook aan bijdragen. Eiser heeft er door zijn gedragspatroon voor gezorgd dat de veiligheid en leefbaarheid op de locatie in het geding kwam. Eiser heeft met zijn dreigende woorden volgens het COa laten blijken dat hij zijn gedrag niet zou aanpassen en de confrontatie aan zou gaan. Volgens het COa zijn de gedragingen terecht gekwalificeerd als gedragingen met een grote impact die als doel hebben de andere personen te bedreigen en fysiek geweld aan te doen.
4.1.
Het COa stelt zich op het standpunt dat eiser niet heeft gemotiveerd waarom het overtreden van de time-out maatregel en het locatieverbod een geringe impact zouden hebben. Het enkele zelf verlaten van het terrein zegt volgens het COa niets over het overtreden van de time-out maatregel en het locatieverbod. Eiser blijft immers voor een onveilige situatie zorgen en heeft blijk gegeven van een weigerachtige houding naar lichtere maatregelen.
4.2.
Het COa betwist uitdrukkelijk dat het overtreden van de opgelegde time-out maatregel een te geringe impact zou hebben om plaatsing in de HTL te rechtvaardigen. Hiertoe stelt het COa dat eiser niet enkel zijn time-out heeft verlaten, maar ook het locatieverbod heeft overtreden en aldus een strafbaar feit heeft gepleegd. Door de terugkomst van eiser is volgens het COa de veiligheid en leefbaarheid voor zowel andere bewoners als voor medewerkers van het COa, en dan met name de vrouwen op de locatie, in het geding gekomen. Eiser heeft volgens het COa laten zien dat hij de maatregelen niet serieus neemt en het COa zag geen andere mogelijkheid dan plaatsing in de HTL om de situatie beheersbaar te maken.
4.3.
Het COa stelt dat het haar bevreemdt dat eiser betoogt dat, in het eerder slachtoffer zijn van een incident, het COa aanleiding had moeten zien om aan eiser geen plaatsingsbesluit op te leggen. Juist door het terugkeren naar de locatie heeft eiser een gevaarlijke situatie voor alle aanwezige personen gecreëerd.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat het COa op goede gronden en voldoende gemotiveerd heeft besloten tot plaatsing van eiser in de HTL. De rechtbank ziet in wat eiser in zijn gronden naar voren heeft gebracht geen aanleiding om te twijfelen aan de feitelijke verslaglegging van het incident. Zoals ook uiteengezet in rechtsoverweging 1.1. volgt uit de verslaglegging van het COa dat eiser zich verbaal en fysiek dreigend heeft opgesteld richting de COa-medewerkers. Eiser heeft een aan hem opgelegd locatieverbod bewust overtreden en heeft zich richting COa-medewerkers dreigend geuit. Eiser is weggelopen bij alle gesprekken die de medewerkers van het COa initieerden en heeft niet geluisterd naar aanwijzingen van de COa-medewerkers. De rechtbank overweegt dat het COa het incident terecht heeft aangemerkt als een incident met grote impact, nu eiser met zijn gedrag als doel had de ander te bedreigen. Dat eiser, toen de politie kwam, uiteindelijk zelf naar de bushalte is gelopen en op de bus is gestapt maakt dit oordeel niet anders. Gelet op paragraaf 4.1 en 4.3.6 van het Maatregelenbeleid 2024 van het COa rechtvaardigt dit incident, in samenhang bezien met de eerdere en niet betwiste incidenten, de plaatsing in de HTL. De stelling van eiser dat hij samen met twee andere bewoners slachtoffer was van het geweld en dat de anderen onbestraft zijn, maakt dit oordeel niet anders.
5.1.
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat uit het feit dat er meerdere dagen tussen het incident en de plaatsing zijn verstreken volgt dat het incident niet als ernstig kan worden beschouwd. Het COa heeft in het incident aanleiding gezien om over te gaan tot plaatsing in de HTL en het administratief regelen van deze plaatsing – onder meer het in acht nemen van de minderjarigheid van eiser en het opzetten van een gesprek met NIDOS– kan enige tijd vergen. Het tijdsverloop doet gelet hierop geen afbreuk aan de aard en ernst van het incident. De rechtbank ziet hierin dan ook geen aanleiding om te oordelen dat het incident onvoldoende grondslag is voor plaatsing in de HTL.
5.2.
Het beroep tegen het plaatsingsbesluit is ongegrond.
Oordeel rechtbank ten aanzien van de vrijheidsbeperkende maatregel
6. Gelet op de ongegrondverklaring van het beroep tegen het plaatsingsbesluit en gelet op de omstandigheid dat de vrijheidsbeperkende maatregel volledig steunt op dat besluit is de rechtbank van oordeel dat het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel eveneens ongegrond moet worden verklaard.
7. Het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel is ongegrond.

Conclusie en gevolgen

8. De beroepen zijn ongegrond.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier op 7 augustus 2024 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier de rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen het plaatsingsbesluit, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking. Tegen deze uitspraak, voor zover het betreft het beroep tegen de vrijheidsbeperkende maatregel, staat geen rechtsmiddel open.