ECLI:NL:RBDHA:2024:12303
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek om proceskostenvergoeding in bestuursrechtelijke procedure inzake visum voor kort verblijf
In deze zaak heeft verzoekster, Fahmida, op 24 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet-tijdig beslissen op haar bezwaar tegen de weigering van een visum voor kort verblijf. De minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft op 1 december 2023 de aanvraag ingewilligd. Verzoekster heeft vervolgens het beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak gedaan zonder zitting, omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk was.
De rechtbank heeft de veroordeling van een partij in de proceskosten beoordeeld aan de hand van de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Aangezien de minister niet tijdig op de aanvraag heeft beslist en de aanvraag hangende het beroep is ingewilligd, is de rechtbank van oordeel dat de minister geheel aan het beroep van verzoekster tegemoet is gekomen. Het verzoek om proceskostenvergoeding is dan ook als kennelijk gegrond toegewezen.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met een wegingsfactor van 0,5, omdat het beroep alleen betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. Daarnaast is de rechtbank van mening dat de minister verplicht is het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184 te vergoeden. De uiteindelijke beslissing van de rechtbank is dat de minister in de proceskosten van verzoekster wordt veroordeeld tot een bedrag van € 437,50. Deze uitspraak is gedaan op 5 augustus 2024 door rechter J.F.I. Sinack, in aanwezigheid van griffier S.A. Sewratan, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.