ECLI:NL:RBDHA:2024:12299

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 juli 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
NL21.20436
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraanse vrouw op basis van geloofsgroei en bekering tot het christendom

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 19 juli 2024, wordt het beroep van eiseres, een Iraanse vrouw, tegen de afwijzing van haar asielaanvraag beoordeeld. Eiseres heeft op 26 maart 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, die door de minister op 3 maart 2021 werd afgewezen. Eerder was haar asielaanvraag al afgewezen in 2017 en 2018. De rechtbank had in een eerdere uitspraak op 16 juni 2021 het beroep van eiseres gegrond verklaard, maar de minister heeft de aanvraag opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiseres heeft zich beroepen op geloofsgroei en haar bekering tot het christendom, wat door de minister als ongeloofwaardig werd bestempeld.

De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de beroepsgronden van eiseres. De rechtbank concludeert dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bekering van eiseres ongeloofwaardig is. Eiseres heeft in eerdere procedures inconsistent verklaard over haar geloofsovertuiging en de rechtbank oordeelt dat de verklaringen over haar bekering en de motieven daarvoor vaag en oppervlakkig zijn. De rechtbank wijst erop dat de minister de geloofwaardigheid van de verklaringen van eiseres terecht in twijfel heeft getrokken, vooral gezien de tegenstrijdigheden met eerdere verklaringen over haar afvalligheid en atheïsme.

De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is informatie over hoger beroep verstrekt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.20436

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres] , v-nummer: [nummer] , eiseres

(gemachtigde: mr. L.J. Blijdorp),
en
de minister van Migratie en Asiel,voorheen de minister van Justitie en Veiligheid
(gemachtigde: mr. A.N. Lammers).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres is van Iraanse nationaliteit. Zij heeft op 26 maart 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag is door de minister op 3 maart 2021 afgewezen. Het beroep tegen deze afwijzing is bij uitspraak van 16 juni 2021 van deze rechtbank en zittingsplaats gegrond verklaard. [1] De minister heeft de aanvraag van eiseres met het bestreden besluit van 9 november 2021 opnieuw afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Eiseres is tegen deze afwijzing in beroep gegaan. Deze rechtbank, zittingsplaats Groningen heeft het beroep doorverwezen naar de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) omdat de minister hoger beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak van 16 juni 2021. Bij uitspraak van 22 november 2022 [2] heeft de Afdeling het hoger beroep ongegrond verklaard en het doorgezonden beroep weer terugverwezen naar de rechtbank.
1.2.
De minister heeft bij brief van 25 juli 2023 aangegeven eiseres opnieuw te willen horen, omdat eiseres zich heeft beroepen op geloofsgroei. Het aanvullende gehoor heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2023. Bij aanvullend besluit van 21 november 2023 blijft de minister bij de afwijzing van de asielaanvraag. Het beroep richt zich mede tegen dit aanvullende bestreden besluit. [3]
1.3.
De minister heeft op het beroep tweemaal gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 13 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. De rechtbank verklaart het beroep van eiseres ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De asielaanvraag die ten grondslag ligt aan deze procedure is de derde asielaanvraag van eiseres. Bij haar eerste asielaanvraag heeft eiseres verklaard dat zij is bekeerd van het sjiisme naar het soennisme. Eiseres is gevolgd in deze verklaring, maar haar asielaanvraag is afgewezen bij besluit van 4 januari 2017. Deze afwijzing is met de uitspraak in hoger beroep van 18 september 2017 [4] onherroepelijk geworden. Bij haar tweede asielaanvraag heeft eiseres aangegeven dat zij de islam heeft verlaten en dat zij zich heeft bekeerd tot het atheïsme. De verklaringen van eiseres over haar afvalligheid en bekering tot het atheïsme zijn ongeloofwaardig geacht. Dit heeft geleid tot het afwijzende besluit van 30 oktober 2017. Met de uitspraak in hoger beroep van 8 december 2017 [5] is ook deze afwijzing onherroepelijk geworden.
Het asielrelaas
5. Eiseres legt aan haar huidige asielaanvraag het volgende ten grondslag. Zij heeft kort gezegd verklaard dat zij in Iran een moeilijke jeugd heeft gehad, waarin zij geen steun heeft gevonden in God. Daarop is zijn atheïst geworden. In Nederland heeft zij haar (christelijke) partner leren kennen waardoor zij, samen met een tolk die haar een bijbel gaf, uiteindelijk tot het inzicht is gekomen dat de moeilijke omstandigheden uit haar leven bedoeld waren om haar aan het christelijk geloof te introduceren. Eiseres is vervolgens bekeerd tot het christelijk geloof.
Het bestreden besluit
6. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de minister de volgende relevante elementen:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Bekering tot het christendom;
  • Betrokkene heeft in Nederland een kind gekregen van een man die niet haar wettige echtgenoot is.
De minister vindt de identiteit, nationaliteit en herkomst van eiseres geloofwaardig. Hij vindt de bekering van eiseres tot het christendom ongeloofwaardig. Het derde relevante element dat eiseres in Nederland een kind heeft gekregen met een man die niet haar wettelijke echtgenoot is volgens de minister geloofwaardig maar speelt in deze procedure geen rol omdat het oordeel daarover van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 juni 2021 in rechte is komen vast te staan.
Omvang van het geding
7. Eiseres heeft gedurende de beroepsfase een aantal gronden aangevoerd die de rechtbank in het kader van dit beroep niet zal behandelen. Zo heeft eiseres in de beroepsgronden van 1 december 2021 gevraagd om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) omdat zij destijds zwanger was. Eiseres is in 2022 echter bevallen, zodat deze grond geen bespreking meer behoeft. Verder vormt het beroep van eiseres op artikel 8 van het EVRM geen onderwerp van geschil meer. De Afdeling heeft hierover een oordeel gegeven in haar uitspraak van 22 november 2022 in hoger beroep en eiseres heeft hierover in beroep geen nieuwe gronden aangevoerd.
Het risico op eerwraak8. Eiseres heeft in de huidige beroepsprocedure een echtscheidingsakte overgelegd. Op zitting heeft eiseres toegelicht dat zij hiermee heeft willen onderbouwen dat zij in Iran een reëel risico loopt op eerwraak. De rechtbank stelt vast dat in de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 16 juni 2021 is geoordeeld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een reëel risico bestaat op eerwraak. De rechtbank heeft in dit kader overwogen dat weliswaar gemakkelijk valt vast te stellen dat eiseres overspel heeft gepleegd, gelet op het feit dat zij met een andere man een kind heeft gekregen, maar dat er geen sprake is van een actief vervolgingsbeleid ten aanzien van overspel. Bovendien is niet gebleken dat eiseres moet terugkeren naar het gebied waar haar wettige echtgenoot verblijft. Dit oordeel is in rechte komen vast te staan. De echtscheidingsakte geeft geen reden om hier anders over te oordelen. Hieruit blijkt immers alleen dat eiseres inmiddels wettig gescheiden is. Eiseres heeft verder met betrekking tot deze echtscheidingsakte niets aangevoerd op grond waarvan het eerdere oordeel van deze rechtbank en zittingsplaats niet in stand zou kunnen blijven. De beroepsgrond slaagt niet.
De bekering tot het christendom – het bestreden besluit
Toetsingskader
9. De minister heeft in het kader van de besluitvorming gebruikgemaakt van Werkinstructie (WI) 2019/18. Hierin wordt het toetsingskader uiteengezet en worden handvatten geboden die de minister hanteert in bekeringszaken. Deze werkinstructie is op 22 november 2022 vervangen door WI 2022/3. Het toetsingskader voor de in deze procedure gestelde bekering van eiseres is echter niet gewijzigd ten opzichte van de oude werkinstructie. De minister beoordeelt het relaas van eiseres op grond van drie elementen, te weten:
  • De motieven voor en het proces van bekering;
  • De kennis van het nieuwe geloof, en;
  • De activiteiten, zoals bezoeken aan religieuze bijeenkomsten die een persoon onderneemt binnen de nieuwe geloofsovertuiging en het effect van de veranderingen.
De verklaringen van de vreemdeling over deze drie elementen worden door de minister in hun onderlinge samenhang bezien, maar ook in het licht van de overige omstandigheden, zoals de overige verklaringen en verstrekte gegevens in eventuele eerdere procedures. Dit is de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. De minister is op zoek naar het authentieke verhaal van de vreemdeling. In het algemeen legt de minister binnen de beoordeling daarom het zwaartepunt op de antwoorden van de vreemdeling over diens eigen ervaringen en persoonlijke beleving.
Oordeel rechtbank
10. De rechtbank is van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de bekering van eiseres naar het christendom ongeloofwaardig is. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot dit oordeel is gekomen. Zij zal hierbij ingaan op de beroepsgronden die door eiseres zijn aangevoerd.
Had de minister de afvalligheid van eiseres opnieuw moeten beoordelen?
11. Eiseres betoogt allereerst dat de minister in het kader van het bestreden besluit van 9 november 2021 en het aanvullende bestreden besluit van 21 november 2023 ook de afvalligheid van eiseres had moeten (her)beoordelen, omdat deze voor het laatst in 2017 is beoordeeld. Dit is vóór de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022, waarin de Afdeling heeft geoordeeld dat geen sprake is van een toereikend toetsingskader voor de beoordeling van afvalligheid. [6] Eiseres heeft ter zitting verklaard dat haar afvalligheid moet worden gezien als vertrekpunt voor haar bekering en dat haar bekering en geloofsgroei zonder nieuwe beoordeling van haar afvalligheid niet op een juiste manier kunnen worden beoordeeld.
11.1.
De rechtbank stelt vast dat eiseres in de tweede asielprocedure al naar voren heeft gebracht dat zij zich heeft afgewend van de islam en dat de minister deze (gestelde) afvalligheid daarbij als zelfstandig asielmotief heeft beoordeeld. Met de uitspraak van de Afdeling van 8 december 2017 [7] is in rechte komen vast te staan dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de verklaringen van eiseres over de gestelde afwending van de islam niet geloofwaardig zijn.
11.2.
De verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 19 januari 2022 maakt niet dat hier niet langer van kan worden uitgegaan. De Afdeling heeft in deze uitspraak geoordeeld dat een duidelijke werkwijze omtrent de beoordeling van afvalligheid als asielmotief ontbrak en heeft de minister meegegeven dat zij in dit kader kan aansluiten bij de vaste uitgangspunten voor het onderzoek en de beoordeling van bekeringszaken zoals neergelegd in de WI 2019/18. Naar aanleiding hiervan heeft de minister de werkinstructie gewijzigd. In WI 2022/3 is ten aanzien van afvalligheid een vergelijkbare werkwijze toetsingskader uiteengezet als geldt voor bekeringszaken zoals uiteengezet onder 9. De minister heeft er terecht op gewezen dat uit het voornemen van 9 oktober 2017 in de tweede asielprocedure blijkt dat de minister de motieven en het proces van de gestelde afvalligheid heeft getoetst. Eiseres heeft niet toegelicht waarom deze eerdere beoordeling niet in stand zou kunnen blijven. Eiseres heeft ter zitting nog betoogd dat haar destijds ten onrechte niet is gevraagd hoe zij in de toekomst uiting zou willen geven aan haar afvalligheid. Ook hierin volgt de rechtbank eiseres niet. Aan eiseres is in haar gehoor opvolgende aanvraag gevraagd hoe zij in Nederland uiting geeft aan haar atheïsme en hoe zij van plan is dat in Iran te doen. [8] Ook deze verklaringen zijn beoordeeld door de minister in de besluitvorming in de tweede asielaanvraag. [9] Eiseres heeft ook hierover niet toegelicht waarom deze beoordeling onvoldoende zou zijn. De minister heeft zich dan ook terecht op het standpunt gesteld dat de afvalligheid van eiseres in deze procedure niet opnieuw beoordeeld dient te worden. De beroepsgrond slaagt niet.
De motieven voor en het proces van bekering
12. De minister heeft eiseres allereerst tegengeworpen dat haar verklaringen over in de tweede asielprocedure over haar afvalligheid en bekering tot het atheïsme ongeloofwaardig zijn geacht. Omdat eiseres in deze procedure in deze verklaringen volhardt doet dit volgens de minister op voorhand afbreuk aan de geloofwaardigheid van haar verklaringen over haar bekering tot het christendom. Verder werpt de minister eiseres tegen dat haar verklaringen over haar motieven om zich te bekeren tot het christendom en het proces hieromtrent vaag en van algemene aard zijn.
12.1.
Eiseres betwist gemotiveerd dat zij vage en algemene verklaringen heeft afgelegd over de motieven voor en het proces van bekering. Hierop zal de rechtbank hieronder ingaan.
12.2.
De rechtbank stelt voorop dat de minister voor de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas in deze procedure, anders dan eiseres betoogt, gebruik mag maken van overige gegevens waaronder verklaringen die eiseres in eerdere procedures heeft afgelegd. De minister wijst er in dit kader terecht op dat eiseres zelf heeft verklaard nog te staan achter haar gestelde afvalligheid en dat uit haar verklaringen blijkt dat haar afvalligheid en atheïsme onderdeel zijn geweest van haar spirituele reis.
Over de verklaringen die eiseres in tweede asielprocedure heeft afgelegd stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat haar verklaring van destijds, namelijk dat zij zich niet wou conformeren aan regels en niet gelooft in religies niet rijmen met haar gestelde bekering tot het christendom. Deze omstandigheid maakt volgens de minister dat op voorhand afbreuk wordt gedaan aan eiseres haar verklaringen over bekering naar het christendom. De minister vindt verder niet ten onrechte opmerkelijk dat de bekering van eiseres zich in de periode van juli 2018 tot september 2018, dus in een tijdsspanne van een paar maanden heeft voltrokken. De minister wijst erop dat van iemand die kritisch staat tegenover religie wordt verwacht dat zij eerst grondig onderzoek doet alvorens zich te bekeren. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat deze vaststelling blijk geeft van een subjectief oordeel van de beslisambtenaar. Dit standpunt is immers gebaseerd op haar verklaringen uit de tweede procedure. Bovendien heeft eiseres niet betwist dat geen sprake is geweest van een dergelijk grondig onderzoek. De minister wijst verder niet ten onrechte op de omstandigheid dat eiseres gedurende haar tweede asielprocedure heeft verklaard een goed gevoel te hebben bij het atheïst zijn, maar dat in de huidige procedure ontkent. [10] De minister wijst erop dat gedurende de tweede asielprocedure uit niets bleek dat er een spirituele zoektocht aan de gang was, die nu heeft geleid tot de door eiseres gestelde bekering tot het christendom. Eiseres heeft gedurende haar tweede asielprocedure verklaard zichzelf te hebben gevonden in haar atheïsme en daarvan overtuigd te zijn, terwijl zij daarop nu is teruggekomen. De rechtbank stelt vast dat eiseres hier niets tegenover heeft gesteld. De minister heeft zich dan ook niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de ongeloofwaardige geachte verklaringen de afvalligheid van eiseres op voorhand afbreuk doen aan haar verklaringen over haar bekering tot het christendom.
Ook heeft de minister niet ten onrechte in het nadeel van eiseres meegewogen dat de bekering van haar partner tot het christendom ongeloofwaardig is geacht. Eiseres stelt immers dat haar bekering ingegeven is door de bekering van haar partner.
12.3.
Over de motieven voor en het proces van bekering heeft de minister zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres dat zij rust en veiligheid ervaart uit haar geloof oppervlakkig en vaag zijn. De rechtbank volgt de minister in zijn standpunt dat eiseres niet goed kan uitleggen waarom het christendom en het lezen van de Bijbel haar een rustig en veilig gevoel geven. Verder blijft eiseres volgens de minister vaag in haar verklaringen over haar gevoelens medio september 2018, toen zij in Jezus ging geloven en kan zij niet duidelijk uitleggen wat Jezus voor haar betekent. Zij blijft volgens de minister steken in vage en oppervlakkige verklaringen. Dit is door eiseres in beroep niet bestreden. De minister vindt verder niet ten onrechte opmerkelijk dat eiseres bij het lezen van de Bijbel nauwelijks vragen had, gezien haar eerdere kritische houding tegenover het geloof. Dat eiseres volgens haar eigen verklaringen vragen had over verschillende begrippen in de Bijbel, zoals de drie-eenheid maakt niet dat de minister dit niet heeft mogen tegenwerpen. Dit betreffen immers slechts verduidelijkingsvragen en geen verdiepingsvragen. De minister stelt zich verder niet ten onrechte op het standpunt dat het bevreemdingwekkend is dat eiseres van de tolk van wie zij een Bijbel heeft gekregen en die zij persoonlijk zegt te kennen, niet zijn volledige naam kan geven. Tot slot stelt de minister zich terecht op het standpunt dat de uitspraak van de Afdeling van 16 november 2021 waarop eiseres zich beroept niet gelijk is aan onderhavige zaak, nu aan eiseres niet alleen vage en algemene maar ook tegenstrijdige verklaringen worden toegedicht.
12.4
Wél is de rechtbank het met eiseres eens dat geen sprake is van een tegenstrijdigheid
in de verklaringen van eiseres over haar eerste kerkbezoek en het moment waarop zij Jezus
accepteerde. Eiseres verklaart ‘in de kerk’ God te hebben geaccepteerd. [11] Daar staat niet dat
dat meteen bij de eerste kerkdienst het geval was. Ook de verklaringen over het moment
waarop zij is begonnen met Bijbelstudie acht de rechtbank niet tegenstrijdig. Eiseres
verklaart het volgende
Heb ik het goed begrepen dat er bij uw eerste kerkdienst voor u gebeden is?
Ja.
Heeft u na de eerste keer vaker de kerk bezocht?
Sindsdien elke zondag naar de kerk en bestudeerde ik de Bijbel op woensdag.
U heeft op woensdag Bijbelstudie?
Ja.
Wanneer besloot u om bijbellessen te gaan volgen?
Op het moment dat ik in Jezus geloofde.
Wanneer was het moment dat u in Jezus geloofde?
Medio september 2018.
Anders dan de minister stelt verklaart eiseres dus niet dat zij vanaf augustus 2018 (de eerste keer dat zij naar de kerk ging) Bijbelstudie volgde. Zij verklaart na haar eerste bezoek Bijbelstudie te zijn gaan volgen. Zij geeft hierbij geen datum. Wanneer haar wordt gevraagd na het precieze moment geeft zij aan dat dit medio september 2018 was.
Verder heeft de minister eiseres ten onrechte tegengeworpen dat zij niet duidelijk maakt hoe zij de vrijlating van haar echtgenoot uit vreemdelingenbewaring koppelt aan haar christelijke geloof omdat daarvoor ook een andere, niet religieuze verklaring beschikbaar is. Dat haar man de maximale bewaringsduur van zes maanden had bereikt en daarom vrijkwam maakt op zichzelf niet dat eiseres aan die gebeurtenis geen religieuze betekenis heeft kunnen koppelen. Hetzelfde geldt voor de gelijkluidende tegenwerping ten aanzien van de ziekte van eiseres. De rechtbank merkt verder op dat eiseres heeft verklaard dat zij mede door deze gebeurtenissen interesse kreeg in andere christenen wie zij eerder uitlachte. In zoverre is de rechtbank het met eiseres eens dat zij hier inzichtelijk over heeft verklaard.
Dit heeft de minister in het bestreden besluit van 9 november 2021 miskend.
12.5.
Dit leidt echter niet tot een ander oordeel dan onder 10 gegeven. De kern van de besluitvorming, zo heeft de minister op zitting toegelicht, ligt bij de door eiseres gedane tegenstrijdige verklaringen ten opzichte van de tweede asielprocedure en haar oppervlakkige dan wel vage verklaringen over het proces van en de motieven voor haar bekering. Daaraan is door middel van deze onterechte tegenwerpingen door de minister niet voldoende afgedaan om tot een ander oordeel te komen.
Kennis en activiteiten
13. Eiseres wijst op een tweetal uitspraken van deze rechtbank, zittingsplaatsen Middelburg en Groningen. [12] Uit deze uitspraken volgt volgens eiseres dat de minister onvoldoende heeft gemotiveerd waarom haar kennis over het geloof en haar religieuze activiteiten niet kunnen compenseren voor het volgens de minister onvoldoende geloofwaardige relaas over haar bekering.
13.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De minister stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat eiseres kennis heeft laten zien van haar nieuwe geloof, maar dat dit onvoldoende is om te compenseren voor haar verklaringen over de motieven van haar bekering. Volgens de minister weegt deze basale kennis slechts licht in het voordeel van eiseres, omdat het voor een ieder mogelijk is om basale kennis te vergaren zonder dat sprake is van een oprechte bekering. De minister werpt eiseres verder tegen dat zij vaag en algemeen verklaart over haar persoonlijke beleving van en ervaringen met deze kennis. Dit is door eiseres niet betwist. De minister twijfelt niet aan de door eiseres naar eigen zeggen verrichte activiteiten in het kader van haar nieuwe geloof. Eiseres heeft aangegeven naar de kerk te gaan, Bijbelstudie te volgen, dat zij is gedoopt en dat zij vrijwilligerswerk verricht in de kerk. Zij heeft ter onderbouwing van haar activiteiten een doopverklaring overgelegd en een verklaring van [naam 1] van het bestuur van de [kerk 1]. De minister heeft zich echter op het standpunt gesteld dat deze activiteiten niet voldoende zijn om te compenseren voor de door eiseres afgelegde ongeloofwaardige verklaringen over het proces van en de motieven voor haar bekering. Daarbij acht de minister van belang dat de verklaringen van eiseres dat zij zich prettig voelt bij kerkbezoek en aangetrokken wordt door de vriendelijke omgang en het gezellig samenzijn met andere christenen geen blijk geven van een diepgewortelde religieuze overtuiging. De rechtbank is van oordeel dat de minister zijn standpunt voldoende heeft gemotiveerd, zodat de verwijzing van eiseres naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaatsen Middelburg en Groningen niet slaagt.
Rapporten en verklaringen van derden
14. Eiseres heeft een rapport van [naam 2] , godsdienstpsycholoog en predikant bij de [kerk 2] overgelegd en een rapport van [stichting] . Beide rapporten komen tot de conclusie dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van de bekering, zoals verricht in het bestreden besluit van 9 november 2021, onjuist is. Eiseres betoogt dat het nu aan de minister is om een extern deskundige onderzoek te laten doen naar de bekering van eiseres, omdat zij betwijfelt of de beslisambtenaar in deze zaak wel deskundig is. Verder wijst eiseres op een brief van [pastoor] en een brief van [kerk 3] .
14.1.
Ten aanzien van de rapporten stelt de rechtbank voorop dat de minister zich terecht op het standpunt stelt dat zowel het rapport van [naam 2] , als het rapport van [stichting] niet kunnen worden aangemerkt als deskundigenrapportages. De minister wijst er in dit kader terecht op dat beiden geen integrale geloofwaardigheidsbeoordeling hebben verricht. [naam 2] heeft zich alleen gebaseerd op de verklaringen van eiseres tijdens het gehoor opvolgende aanvraag en heeft niet, zoals de minister, het gehele dossier van eiseres bij de beoordeling betrokken. Hetzelfde geldt voor [stichting] . De minister heeft beide rapporten dan ook terecht aangemerkt als verklaringen van derden.
14.2.
Over de inhoud van het rapport van [naam 2] wijst de minister er terecht op dat dat een deel van het rapport van [naam 2] niet overeenkomt met de eigen verklaringen van eiseres. Voorts miskent [naam 2] volgens de minister de kern van zijn tegenwerpingen. Zo is het volgens de minister niet onmogelijk om eerst te bekeren tot het atheïsme om daarna alsnog te bekeren tot het christendom, maar heeft eiseres daarover tegenstrijdig verklaard. Verder miskent [naam 2] dat de minister de kennis van het geloof juist licht meeweegt in het voordeel van eiseres. Haar wordt echter wel tegengeworpen dat zij vaag en algemeen verklaart over haar persoonlijke beleving van en ervaringen met deze kennis. Met betrekking tot het rapport van [stichting] stelt de minister zich op het standpunt dat het rapport al is gebaseerd op een foutief uitgangspunt, omdat daarin niet de vorige procedures van eiseres zijn meegenomen. Verder miskent [stichting] net als [naam 2] dat de minister zich niet op het standpunt stelt dat het onmogelijk is om eerst te bekeren tot atheïst en daarna tot christen, maar dat eiseres hierover tegenstrijdig verklaard en niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij een spirituele reis richting het christendom heeft afgelegd. Verder heeft [stichting] deze voorgaande procedures van eiseres niet bij haar beoordeling betrokken, maar komt desondanks tot de conclusie dat het gebruik van de onjuiste werkinstructie WI 2019/18 maakt dat die procedures niet goed zouden zijn verlopen. Ook stelt de minister zich op het standpunt dat [stichting] er ten onrechte vanuit gaat dat de verklaringen van de partner van eiseres niet bij de beoordeling mogen worden betrokken. Dat dit wel mag, volgt volgens de minister uit WI 2022/3. Deze uitgebreide motivering is door eiseres in beroep niet weersproken. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister voldoende heeft gemotiveerd waarom aan beide rapporten geen (doorslaggevende) betekenis wordt toegekend. De minister heeft hier dan ook geen aanleiding in hoeven zien om een extern deskundige onderzoek te laten doen naar de zaak.
14.3.
De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat de verklaringen van [pastoor] en [kerk 3] niet maken dat geloofwaardig is dat eiseres bekeerd is. Hieruit blijkt weliswaar dat eiseres de kerk bezoekt en aan activiteiten deelneemt, maar dit heeft de minister al meegewogen in zijn geloofwaardigheidsbeoordeling. Verder is de verklaring van [pastoor] tegenstrijdig aan de verklaringen van eiseres. De dominee stelt dat dat zij sinds 28 februari 2019 de kerk in Grave bezoekt terwijl eiseres heeft verklaard die kerk pas te bezoeken sinds november 2022 dan wel februari 2023.
Geloofsgroei – het aanvullend besluit
15. De rechtbank zal hieronder de gronden van eiseres tegen het aanvullend besluit van 21 november 2023 bespreken. Daarin staat de gestelde geloofsgroei van eiseres centraal. De minister blijft in dit besluit bij de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres.
Beoordelingskader
16. Uit WI 2022/3 volgt het volgende beoordelingskader. Als een vreemdeling zijn geloofsgroei aannemelijk wil maken aan de hand van verklaringen over zijn motieven voor en proces van bekering, kan hij daarbij voortborduren op elementen die hij in de voorgaande procedure al heeft aangevoerd. Hij dient aan de hand daarvan aannemelijk te maken dat hij tot intensivering van zijn geloof is gekomen. De nieuwe verklaringen over de motieven voor en het proces van bekering moeten worden gewogen in samenhang met de verklaringen die de vreemdeling tijdens de voorgaande procedure(s) over deze onderwerpen heeft afgelegd. Daarnaast dient, conform paragraaf 3.4.4 van WI2022/3, de mogelijkheid te worden geboden om ontoereikende verklaringen over een van de drie elementen van bekering te compenseren met overtuigende verklaringen over de andere twee elementen. Hoeveel gewicht toekomt aan de verschillende elementen, hangt af van de concrete omstandigheden van het geval. Als de vreemdeling de nadruk legt op toegenomen of gewijzigde kennis en/of activiteiten mag worden verwacht dat hij overtuigend verklaart over zijn ervaringen met en persoonlijke beleving van de nadien voortgezette of ontplooide activiteiten en opgedane kennis. Enkel de verklaringen over voortzetting, intensivering of wijziging van activiteiten en/of vergroten van kennis, zonder dat daarbij overtuigende verklaringen worden afgelegd over de persoonlijke beleving hiervan, zullen dus in de regel onvoldoende zijn om niet overtuigende verklaringen over het proces en de motieven van de bekering te compenseren. Bij dit alles is wel van belang dat als de vreemdeling voortborduurt op een eerder ongeloofwaardig geachte bekering of afvalligheid, er een verzwaarde bewijslast rust op de vreemdeling om zijn afvalligheid of bekering geloofwaardig te maken.
Had de minister de gestelde geloofsgroei als zelfstandig asielmotief moeten aanmerken?
17. Eiseres heeft betoogd dat zij opnieuw moet worden gehoord in verband met het lange tijdsverloop sinds het bestreden besluit van 9 november 2021. De minister heeft eiseres daarop gehoord in het kader van mogelijke geloofsgroei sinds het bestreden besluit. Op de zitting heeft eiseres toegelicht dat ook de manier waarop de minister de geloofsgroei van eiseres heeft getoetst niet juist is. Volgens eiseres heeft de minister haar geloofsgroei op dezelfde manier getoetst als de bekering van eiseres en had de geloofsgroei als zelfstandig relevant element moeten worden getoetst.
17.1.
De rechtbank stelt vast dat in de WI 2024/6 inzake geloofwaardigheidsbeoordelingen wordt gesproken over asielmotieven in plaats van elementen. [13] De rechtbank zal dan ook de term asielmotief gebruiken. De rechtbank stelt verder vast dat in het aanvullend bestreden besluit de gestelde geloofsgroei van eiseres niet als zelfstandig asielmotief is benoemd. De minister heeft ter zitting verduidelijkt dat hij ervoor heeft gekozen om geloofsgroei niet als zelfstandig asielmotief op te nemen in de besluitvorming maar de verklaringen van eiseres in het aanvullende gehoor te beoordelen in het kader van haar eerdere bekeringsrelaas. De rechtbank stelt vast dat de minister in de aanvullende besluitvorming de verklaringen van eiseres in de vorige procedures heeft betrokken in haar beoordeling van de gestelde geloofsgroei. Zo heeft de minister onder meer verwezen naar de verklaringen over haar activiteiten in het gehoor opvolgende aanvraag (voornemen van 10 oktober 2023, pagina 4) en eerdere verklaringen over haar motieven en proces voor bekering (pagina 6 van het voornemen). Ook in het bestreden aanvullend besluit betrekt de minister de eerdere verklaringen van eiseres omtrent haar gestelde bekering (bijvoorbeeld op pagina 9) en betrekt deze bij de beoordeling van de gestelde geloofsgroei. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister hiermee voldoende blijk heeft gegeven van een integrale geloofwaardigheidstoets zoals voorgeschreven in WI 2022/3.
Heeft de minister de geloofsgroei ongeloofwaardig kunnen achten?
18. Eiseres betoogt dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat geen sprake is van geloofsgroei. Eiseres betoogt allereerst dat in het aanvullende bestreden besluit ook het proces van en de motieven voor de bekering opnieuw hadden moeten worden beoordeeld. Dat heeft de minister volgens eiseres ten onrechte niet gedaan. Ten aanzien van haar activiteiten betoogt eiseres dat de minister zich ten onrechte op het standpunt stelt dat het weggeven van één Bijbel niet maakt dat eiseres voldoende heeft geëvangeliseerd. Volgens eiseres heeft zij meer geëvangeliseerd, maar is zij daarover door de minister niet bevraagd. Eiseres wijst erop dat uit WI 2022/3 geen regels volgen over de duur of intensiteit van de evangelisatieactiviteiten maar dat het erom gaat dat eiseres kan uitleggen waarom die activiteiten voor haar belangrijk zijn. Eiseres wijst op haar omstandigheden die volgens haar maken dat zij zich in de beginperiode van haar nieuwe geloof heeft willen focussen op het haar eigen maken van dat geloof. Eiseres wijst verder op haar verklaringen in het aanvullend gehoor van 15 augustus 2023 [14] , waaruit volgt dat eiseres ook met anderen over haar leven en het geloof heeft gepraat en dat zij actief is op Facebook. Verder werpt de minister eiseres ten onrechte tegen dat zij alleen deelnam aan kerkdiensten omdat ze dat fijn vond. Eiseres heeft duidelijk heeft uitgelegd waarom zij aan kerkdiensten deelnam terwijl zij niet alles kon verstaan. Eiseres is van mening dat deze kerkbezoeken en de overige activiteiten moeten kunnen compenseren voor haar door de minister ongeloofwaardig geachte verklaringen over het proces van en de motieven voor haar bekering.
18.1.
De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog dat de minister het proces van en motieven voor de bekering niet opnieuw heeft beoordeeld. In het aanvullend voornemen van 10 oktober 2023 [15] heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van eiseres in het aanvullend gehoor over Jezus en de toegenomen betekenis van Jezus in haar leven algemeen zijn. Uit de voorbeelden die eiseres in de correcties en aanvullingen heeft aangehaald blijkt volgens de minister niet hoe eiseres deze voorbeelden koppelt aan haar geloof. De minister werpt eiseres verder tegen dat haar verklaringen over de wijze waarop zij haar geloof toepast geen nieuwe inzichten opleveren ten aanzien van haar verklaringen tijdens het gehoor opvolgende aanvraag. In het aanvullend bestreden besluit herhaalt de minister dit standpunt. [16] Deze motivering is door eiseres in beroep niet bestreden.
Verder stelt de rechtbank vast dat het standpunt van de minister dat de verklaringen van eiseres in het aanvullend gehoor geen blijk geeft van toegenomen kennis van het geloof evenmin in beroep is bestreden.
18.2.
Over de activiteiten overweegt de rechtbank het volgende. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres nog steeds actief betrokken is bij de kerk. Eiseres heeft in dit kader verklaard wekelijks naar de kerk te gaan, congressen bij te wonen en te evangeliseren in persoon en via Facebook. Deze activiteiten zijn door de minister niet betwist.
De minister stelt zich op het standpunt dat uit de verklaringen van eiseres blijkt dat zij vooral het sociale aspect van belang vindt en geen blijk geven van een diepgewortelde innerlijke overtuiging. De rechtbank is het met eiseres eens is dat de minister met de tegenwerping dat het opmerkelijk is dat het eiseres niet uitmaakt in welke taal de kerkdienst is, miskent dat zij heeft verklaard dat zij naar de kerk gaat om het woord van God te horen. [17] Daar staat tegenover de tegenwerping van de minister dat de verklaring dat zij eerst angstig was, maar nu voorin de kerk zit tegenstrijdig is met haar eerdere verklaring in het gehoor opvolgende aanvraag dat zij als christen geen schaamte en angst kent. Deze tegenwerping is door eiseres in beroep niet bestreden.
Anders dan eiseres stelt blijkt uit het aanvullend bestreden besluit verder niet dat de minister de geloofsgroei niet geloofwaardig acht louter om de beperkte schaal van de evangelisatieactiviteiten van eiseres. Wel stelt de minister zich niet ten onrechte op het standpunt dat aan de verklaringen van eiseres omtrent evangelisatie beperkte betekenis toekomt, omdat hieruit weinig diepgang volgt. De minister acht in dit kader niet ten onrechte van belang dat uit de verklaringen van eiseres volgt dat haar evangelisatieactiviteiten eruit bestonden dat ze twee keer een Bijbel aan een andere vreemdeling heeft gegeven. Eiseres stelt weliswaar dat zij meer dan deze twee personen heeft verteld over haar geloof, maar de minister wijst er terecht op dat dit niet blijkt uit haar verklaringen. De rechtbank wijst er in dit kader op dat de door eiseres in beroep aangehaalde verklaring op pagina 8 van het aanvullend gehoor over het feit dat zij anderen verteld over haar geloof ziet op dezelfde vreemdeling aan wie ze de eerste keer een Bijbel heeft gegeven. Het door eiseres in beroep aangehaalde voorbeeld van haar verklaring over de hulp die zij heeft geboden aan een Iraanse man in de wachtkamer leidt niet tot een ander oordeel, nu hieruit niet blijkt dat zij met deze man heeft gesproken over het geloof.
De minister vindt het verder niet ten onrechte opmerkelijk en zeer bijzonder dat eiseres in de zienswijze heeft verklaard op haar Facebookaccount opeens niet maar één volger te hebben maar meer dan 1000 en dat zij de naam van haar Facebookaccount heeft aangepast naar haar eigen, volledige naam. [18] De minister vindt deze omstandigheid niet ten onrechte ongeloofwaardig in het kader van haar geloofsgroei. Daarbij wijst de minister er ook op dat de posts allemaal dateren van een aantal dagen voor het aanvullende bestreden besluit en dat de posts niet zijn vertaald, zodat de inhoud daarvan niet kan worden vastgesteld.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat deze activiteiten onvoldoende zijn om te compenseren voor de tekortschietende verklaringen ten aanzien van het proces en motieven van bekering en de kennis van het geloof.
18.3.
De rechtbank komt dan tot de conclusie dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat ook de geloofsgroei van eiseres ongeloofwaardig is.
Problemen bij terugkeer naar Iran
19. Eiseres betoogt tot slot dat zij mogelijk in de problemen kan komen bij terugkeer naar Iran, omdat zij inmiddels berichten plaatst op Facebook en dat sociale media door het Iraanse regime goed in de gaten worden gehouden. Dat leidt volgens haar tot een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM. Verder is volgens eiseres een illegale uitreis ook strafbaar. Eiseres verwijst in dit kader naar het Algemeen Ambtsbericht over Iran van mei 2022. Verder wijst eiseres op pagina’s 115 tot en met 117 van het algemeen ambtsbericht Iran uit september 2023. Uit dit ambtsbericht volgt volgens eiseres verder dat terugkeerders die in het buitenland een beroep hebben gedaan op afvalligheid een zeer grote kans lopen op vervolging. Volgens eiseres is de minister aan deze informatie voorbijgegaan. Voorts wijst eiseres op de uitspraak van het Britse Upper Tribunal van 20 februari 2020. Volgens eiseres kan de minister zich gezien de informatie in de uitspraak van het British Upper Tribunal niet beperken tot een verwijzing naar een algemeen ambtsbericht of het Informatiebericht SUA (IB) 2023/35. Eiseres wijst tot slot op de omstandigheid dat in het IB 2023/35 wordt verwezen naar het Britse Home Office. Dit is volgens eiseres de Britse variant van de IND. Deze informatie is volgens eiseres niet objectief.
19.1.
De minister heeft zich onder verwijzing naar IB 2023/35 terecht op het standpunt gesteld dat hieruit volgt dat terugkeerders waarvan hun afvalligheid dan wel bekering ongeloofwaardig is geacht en die hun afvalligheid of bekering in Iran niet actief uiten geen reëel risico lopen op vervolging, al dan niet op grond van toedichting. De minister wijst er terecht op dat bij de totstandkoming van IB 2023/35 de informatie van het Britse Upper Tribunal is betrokken en nog recentere informatie van het UK Home Office. Daarbij ziet de rechtbank geen reden om aan te nemen dat de informatie die afkomstig is van het UK Home Office reeds om die reden niet objectief zou zijn. Anders dan eiseres stelt geeft het Algemeen Ambtsbericht over Iran van september 2023, dat van latere datum is dan het IB 2023/35, geen reden om te twijfelen aan de inhoud van dit informatiebericht. Uit dit ambtsbericht volgt dat bij terugkeer een rol kan spelen hoe lang iemand is weggeweest uit Iran. Als iemand lange tijd in het buitenland heeft verbleven, is het risico groot dat hij bij aankomst zal worden ondervraagd over dat verblijf. De minister stelt echter terecht dat uit het ambtsbericht niet blijkt dat de ondervraging gelijk staat aan zwaarwegende problemen of vervolging. Uit het ambtsbericht blijkt namelijk niet van systematische vervolging van terugkerende asielzoekers. Uit het ambtsbericht van 2023 volgt dat er slechts enkele gevallen bekend zijn van arrestatie na terugkeer. [19] Op pagina 115 staat dat de Iraanse autoriteiten over het algemeen niet vragen naar geloofsovertuiging. Het kan wel een rol spelen als de autoriteiten weten dat iemand in het buitenland van religie is veranderd. De minister merkt terecht op dat hier bij eiseres geen sprake van is omdat er geen aanwijzingen zijn dat eiseres bekering of afvalligheid wordt toegedicht. Als eiseres op het vliegveld wordt gecontroleerd, mag van haar worden verwacht dat zij aangeeft dat zij haar bekeringsmotief heeft geveinsd om in Nederland te mogen blijven. Niet is verder gebleken dat eiseres of haar familieleden in de negatieve aandacht staan van de Iraanse autoriteiten. De minister stelt zich verder terecht op het standpunt dat de omstandigheid dat eiseres ten tijde van de aanvullende zienswijze aangeeft nu meer dan 1000 volgers te hebben op Facebook en haar eigen naam heeft gegeven aan het Facebookaccount niet anders maakt dat er alsnog geen aanwijzingen zijn dat eiseres als gevolg hiervan in de negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten is komen te staan. Dit heeft eiseres ook niet aannemelijk gemaakt. Dit duidt er volgens de minister meer op dat eiseres een eventueel gevaar bij terugkeer zelf opzoekt. Op zitting heeft de minister hier nog aan toegevoegd dat van eiseres verwacht wordt dat zij bij terugkeer haar posts op haar Facebookaccount verwijderd en geen negatieve berichten plaatst om negatieve aandacht van de Iraanse autoriteiten te voorkomen. Eiseres heeft verder niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van kennelijke risicofactoren of concrete aanknopingspunten waarom juist eiseres op de luchthaven in de negatieve belangstelling komt te staan. Bovendien hoort zij niet tot de specifieke groepen die in het ambtsbericht worden benoemd die te maken krijgen met arrestatie. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

20. De minister heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiseres in stand blijft. Eiseres krijgt geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Lubbers, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer NL21.3569 (niet gepubliceerd).
2.AbRvS, zaaknummer 202104022/1/V2.
3.Op grond van artikel 6:19, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.AbRvS, zaaknummer 201706969/1 /V2.
5.AbRvS, zaaknummer 201709193/1/V2.
7.Zaaknummer 201709193/1/V2.
8.Rapport gehoor opvolgende aanvraag d.d. 5 oktober 2017, p. 18 en 19.
9.Zie voornemen d.d. 9 oktober 2017, p. 5 en besluit van 13 oktober 2017, p. 4.
10.Zie rapport gehoor opvolgende aanvraag d.d. 5 oktober 2017, p7. voornemen p6.
11.Zie p. 14 rapport gehoor opvolgende aanvraag.
12.Zaaknummers NL21.7203 en NL21.4301.
13.Zie p. 3 van de WI 2024/6.
14.Eiseres verwijst naar p. 7 t/m 10 van het rapport aanvullend gehoor d.d. 17 augustus 2023.
15.Aanvullend voornemen d.d. 10 oktober 2023, p. 6.
16.De rechtbank wijst op p. 11 van het aanvullend besluit d.d. 21 november 2023.
17.Zie p. 7 van het rapport aanvullend gehoor.
18.GS 260 en 261
19.Zie pagina 117 van het algemeen ambtsbericht Iran, september 2023.