3.4.1.Ten aanzien van het bij dagvaarding I (09-102422-23) tenlastegelegde
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023037383, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 83).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 23 februari 2023, voor zover inhoudende (p. 20-25):
Ik zat op het bankje vlak bij de school Zuid West. Ik zag twee jongens staan bij de tramhalte. Kort daarna zie ik drie a vier jongens uit de tram komen. Kort daarop zag ik nog 3 jongens aankomen lopen. Bij die jongens zat [verdachte] . Al die jongens stonden op een gegeven moment voor ons. Ik zag dat [verdachte] mij sloeg met een gebalde rechtervuist op mijn linkerkaak. [verdachte] sloeg mij vervolgens nog een paar keer op mijn voorhoofd en mijn arm. Uit het niets voelde ik een harde klap op mijn rechterkaak. Ik zag een van de jongens staan uit de groep. Ik noem deze jongen 1 in mijn verklaring.
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , opgemaakt op 5 februari 2023, voor zover inhoudende (p. 27-30):
Op 5 februari 2023 zat ik samen met [naam 1] op een bankje gelegen aan de Beresteinlaan te 's-Gravenhage. Ik zag dat [verdachte] voorop stond en dat er zes jongens achter hem stonden. Ik zag dat [verdachte] met zijn linkervuist een directe stoot gaf op de rechterzijde van het gezicht van [naam 1] . Vervolgens zag ik dat jongen 1 naar [naam 1] liep en met zijn rechterhand een hoek gaf op de rechterzijde van zijn gezicht, waarop de kaak van [naam 1] geraakt werd.
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 juli 2024, voor zover inhoudende:
Ik heb [naam 1] op 5 februari 2023 in Den Haag geslagen. Ik heb hem in zijn gezicht geraakt. Het klopt dat er meer jongens hebben meegevochten.
3.4.1.1. Bewijsoverweging ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte alleen heeft gehandeld en dat hij geen invloed heeft gehad op de bemoeienis van de andere personen, die hij niet kent, jegens de aangever, zodat die geweldshandelingen niet aan hem kunnen worden toegeschreven. Volgens de raadsman kan de verdachte daarom geen openlijk geweld worden verweten.
Allereerst overweegt de rechtbank het navolgende. Volgens vaste jurisprudentie is van het in vereniging plegen van geweld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht sprake indien een verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Deze bijdrage behoeft niet van gewelddadige aard te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep waardoor het openlijk geweld wordt gepleegd is niet zonder meer voldoende om hem aan te merken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Er zal moeten worden beoordeeld of de door de verdachte geleverde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. Indien daar sprake van is kunnen hem ook de geweldshandelingen van anderen als onderdeel van het in vereniging gepleegde openlijke geweld worden aangerekend.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Naar aanleiding van een eerdere ruzie hadden de aangever [naam 1] en de verdachte (via een tussenpersoon) een afspraak gemaakt. Zij troffen elkaar op 5 februari 2023 bij een middelbare school in Den Haag. De verdachte en de aangever zijn de confrontatie met elkaar aangegaan en vervolgens is er een vechtpartij ontstaan, waarbij meerdere personen betrokken zijn geraakt die de aangever (gericht) hebben belaagd. Tijdens dit gevecht is de aangever tegen zijn lichaam en gezicht geslagen. Aan het voorval heeft de aangever letsel in de vorm van een gebroken kaak overgehouden. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij de aangever heeft geslagen en dat ook andere jongens hebben gevochten.
De rechtbank concludeert dat de verdachte dus zelf geweldshandelingen heeft gepleegd en daarmee een rol heeft gehad in de uitoefening van het geweld dat in het openbaar plaatsvond. Door zijn aanwezigheid en met zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de geweldshandelingen tegen de aangever. Hij heeft daarmee, naar het oordeel van de rechtbank, een voldoende significante en wezenlijke bijdrage gehad aan het gepleegde openlijk geweld jegens aangever [naam 1] . De verdachte heeft ook bevestigd dat er meerdere personen bij de vechtpartij betrokken waren, maar hij geeft daarbij aan dat hij hen niet kende. Naar het oordeel van de rechtbank doet niet ter zake voor openlijke geweldpleging of de verdachte zijn mededaders wel of niet kende. Uit het dossier blijkt voldoende dat de verdachte en de groep jongens die ook geweldshandelingen jegens de aangever pleegden, gezamenlijk en als groep tegen de aangever hebben opgetreden in hun handelen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen aangever [naam 1] .
De rechtbank overweegt dat de inhoud van het procesdossier onvoldoende aanwijzingen bevat voor het oordeel dat de verdachte een kopstoot heeft gegeven aan de aangever [naam 2] . De aangever heeft weliswaar verklaard dat dit het geval is geweest, maar dit onderdeel van zijn verklaring wordt niet door andere verklaringen of stukken in het dossier ondersteund. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte zal dan ook van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4.2.Ten aanzien van het bij dagvaarding II (09-068621-24) tenlastegelegde
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024061610, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 149).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 juli 2024;
2. Het proces-verbaal van verhoor als getuige van [naam 3] , opgemaakt op 27 februari2024 (p. 49-50);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 februari 2024 (p. 51-53);
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 juli 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 4] , opgemaakt op 22 februari 2024 (p. 86-87);
3. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 5] , opgemaakt op 22 februari 2024 (p. 90-96);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 februari 2024 (p. 103-115);
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 juli 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 5] , opgemaakt op 22 februari 2024 (p. 90-96);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 februari 2024 (p. 103-115).