ECLI:NL:RBDHA:2024:12265

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
09-068621-24; 09-102422-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewezenverklaring openlijk geweld en poging tot overval met vordering benadeelde partij

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 2006, die zich schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld en meerdere pogingen tot overval. De verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 240 dagen, waarvan 125 dagen voorwaardelijk met bijzondere voorwaarden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 februari 2023 samen met anderen openlijk geweld heeft gepleegd tegen een persoon, [naam 1], wat resulteerde in een gebroken kaak bij het slachtoffer. Daarnaast heeft de verdachte op 22 februari 2024 geprobeerd een tankstation te overvallen, waarbij hij een op een vuurwapen gelijkend voorwerp heeft gebruikt om de aanwezigen te bedreigen. De rechtbank heeft de vorderingen van de benadeelde partijen, waaronder [naam 1] en [naam 5], gedeeltelijk toegewezen, waarbij de verdachte aansprakelijk is gesteld voor de geleden schade. De rechtbank heeft ook de vordering van [naam 4] toegewezen, die immateriële schade heeft geleden door de bedreiging tijdens de overval. De rechtbank heeft de verdachte onderworpen aan bijzondere voorwaarden, waaronder begeleiding door de jeugdreclassering en het volgen van onderwijs, om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummers: 09-068621-24; 09-102422-23 (ttz. gev.)
Datum uitspraak: 1 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis van de rechtbank Den Haag in de zaken tegen de verdachte:
[verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2006 te [geboorteplaats 1] ,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 6 juni 2024 (pro forma) en 18 juli 2024 (inhoudelijke behandeling).
De officier van justitie in deze zaak is mr. L. Kooijmans en de advocaat van de verdachte is mr. J. van Beest te Den Haag. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is ten laste gelegd hetgeen is vermeld in de dagvaarding, die is gewijzigd op de terechtzitting van 18 juli 2024. De tekst van de gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Inleiding
De verdenkingen komen er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
Dagvaarding I (09-102422-23)
- Openlijke geweldpleging tegen [naam 1] en/of [naam 2] op 5 februari 2023 te Den Haag, subsidiair ten laste gelegd als mishandeling;
Dagvaarding II (09-068621-24)
  • Feit 1: poging tot diefstal met geweld, gepleegd in de periode van 24 februari 2024 tot en met 26 februari 2024 in Den Haag tegen [naam 3] , subsidiair ten laste gelegd als voorbereiding van diefstal met geweld;
  • Feit 2: poging tot diefstal met geweld, gepleegd op 22 februari 2024 in Leidschendam tegen [naam 4] en/of [naam 5] ;
  • Feit 3: bedreiging met de dood en/of zware mishandeling, gepleegd op 22 februari 2024 in Leidschendam tegen [naam 5] .
3.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot een bewezenverklaring van de bij dagvaarding I primair tenlastegelegde openlijke geweldpleging, met uitzondering van de kopstoot aan [naam 2] , waarvoor partiële vrijspraak zou moeten volgen.
Ten aanzien van dagvaarding II heeft de officier van justitie gerekwireerd tot een bewezenverklaring van het onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van dagvaarding I betoogd dat volgens hem geen sprake is van openlijke geweldpleging, maar dat de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel kan worden bewezen, met uitzondering van de kopstoot aan [naam 2] .
Ten aanzien van het bij dagvaarding II onder 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde heeft de raadsman zich op het standpunt gesteld dat deze feiten bewezen kunnen worden verklaard.
Op specifieke (bewijs)verweren van de raadsman zal hierna – voor zover relevant – nader worden ingegaan.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Ten aanzien van het bij dagvaarding I (09-102422-23) tenlastegelegde
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023037383, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 83).
1. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 23 februari 2023, voor zover inhoudende (p. 20-25):
Ik zat op het bankje vlak bij de school Zuid West. Ik zag twee jongens staan bij de tramhalte. Kort daarna zie ik drie a vier jongens uit de tram komen. Kort daarop zag ik nog 3 jongens aankomen lopen. Bij die jongens zat [verdachte] . Al die jongens stonden op een gegeven moment voor ons. Ik zag dat [verdachte] mij sloeg met een gebalde rechtervuist op mijn linkerkaak. [verdachte] sloeg mij vervolgens nog een paar keer op mijn voorhoofd en mijn arm. Uit het niets voelde ik een harde klap op mijn rechterkaak. Ik zag een van de jongens staan uit de groep. Ik noem deze jongen 1 in mijn verklaring.
2. Het proces-verbaal van verhoor van getuige [naam 2] , opgemaakt op 5 februari 2023, voor zover inhoudende (p. 27-30):
Op 5 februari 2023 zat ik samen met [naam 1] op een bankje gelegen aan de Beresteinlaan te 's-Gravenhage. Ik zag dat [verdachte] voorop stond en dat er zes jongens achter hem stonden. Ik zag dat [verdachte] met zijn linkervuist een directe stoot gaf op de rechterzijde van het gezicht van [naam 1] . Vervolgens zag ik dat jongen 1 naar [naam 1] liep en met zijn rechterhand een hoek gaf op de rechterzijde van zijn gezicht, waarop de kaak van [naam 1] geraakt werd.
3. De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 juli 2024, voor zover inhoudende:
Ik heb [naam 1] op 5 februari 2023 in Den Haag geslagen. Ik heb hem in zijn gezicht geraakt. Het klopt dat er meer jongens hebben meegevochten.
3.4.1.1. Bewijsoverweging ten aanzien van het primair ten laste gelegde
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte alleen heeft gehandeld en dat hij geen invloed heeft gehad op de bemoeienis van de andere personen, die hij niet kent, jegens de aangever, zodat die geweldshandelingen niet aan hem kunnen worden toegeschreven. Volgens de raadsman kan de verdachte daarom geen openlijk geweld worden verweten.
Allereerst overweegt de rechtbank het navolgende. Volgens vaste jurisprudentie is van het in vereniging plegen van geweld in de zin van artikel 141 van het Wetboek van Strafrecht sprake indien een verdachte een voldoende significante of wezenlijke bijdrage levert aan het geweld. Deze bijdrage behoeft niet van gewelddadige aard te zijn. De enkele omstandigheid dat iemand aanwezig is in een groep waardoor het openlijk geweld wordt gepleegd is niet zonder meer voldoende om hem aan te merken als iemand die in vereniging geweld pleegt. Er zal moeten worden beoordeeld of de door de verdachte geleverde intellectuele en/of materiële bijdrage aan het delict van voldoende gewicht is. Indien daar sprake van is kunnen hem ook de geweldshandelingen van anderen als onderdeel van het in vereniging gepleegde openlijke geweld worden aangerekend.
De rechtbank stelt op grond van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting de volgende feiten en omstandigheden vast.
Naar aanleiding van een eerdere ruzie hadden de aangever [naam 1] en de verdachte (via een tussenpersoon) een afspraak gemaakt. Zij troffen elkaar op 5 februari 2023 bij een middelbare school in Den Haag. De verdachte en de aangever zijn de confrontatie met elkaar aangegaan en vervolgens is er een vechtpartij ontstaan, waarbij meerdere personen betrokken zijn geraakt die de aangever (gericht) hebben belaagd. Tijdens dit gevecht is de aangever tegen zijn lichaam en gezicht geslagen. Aan het voorval heeft de aangever letsel in de vorm van een gebroken kaak overgehouden. De verdachte heeft ter terechtzitting bevestigd dat hij de aangever heeft geslagen en dat ook andere jongens hebben gevochten.
De rechtbank concludeert dat de verdachte dus zelf geweldshandelingen heeft gepleegd en daarmee een rol heeft gehad in de uitoefening van het geweld dat in het openbaar plaatsvond. Door zijn aanwezigheid en met zijn handelen heeft de verdachte bijgedragen aan de geweldshandelingen tegen de aangever. Hij heeft daarmee, naar het oordeel van de rechtbank, een voldoende significante en wezenlijke bijdrage gehad aan het gepleegde openlijk geweld jegens aangever [naam 1] . De verdachte heeft ook bevestigd dat er meerdere personen bij de vechtpartij betrokken waren, maar hij geeft daarbij aan dat hij hen niet kende. Naar het oordeel van de rechtbank doet niet ter zake voor openlijke geweldpleging of de verdachte zijn mededaders wel of niet kende. Uit het dossier blijkt voldoende dat de verdachte en de groep jongens die ook geweldshandelingen jegens de aangever pleegden, gezamenlijk en als groep tegen de aangever hebben opgetreden in hun handelen.
Gelet op het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich samen met anderen schuldig heeft gemaakt aan openlijk geweld tegen aangever [naam 1] .
De rechtbank overweegt dat de inhoud van het procesdossier onvoldoende aanwijzingen bevat voor het oordeel dat de verdachte een kopstoot heeft gegeven aan de aangever [naam 2] . De aangever heeft weliswaar verklaard dat dit het geval is geweest, maar dit onderdeel van zijn verklaring wordt niet door andere verklaringen of stukken in het dossier ondersteund. Dit onderdeel van de tenlastelegging kan daarom niet wettig en overtuigend worden bewezen. De verdachte zal dan ook van dat onderdeel van de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.4.2.
Ten aanzien van het bij dagvaarding II (09-068621-24) tenlastegelegde
De rechtbank zal voor de feiten met een opgave van bewijsmiddelen, als genoemd in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering volstaan. De verdachte heeft deze bewezen verklaarde feiten namelijk bekend en daarna niet anders verklaard. Daarnaast heeft de raadsman geen vrijspraak bepleit.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2024061610, van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-Zuid, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 149).
De rechtbank gebruikt de volgende bewijsmiddelen:
Feit 1 primair:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 juli 2024;
2. Het proces-verbaal van verhoor als getuige van [naam 3] , opgemaakt op 27 februari2024 (p. 49-50);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 26 februari 2024 (p. 51-53);
Feit 2:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 juli 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 4] , opgemaakt op 22 februari 2024 (p. 86-87);
3. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 5] , opgemaakt op 22 februari 2024 (p. 90-96);
4. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 februari 2024 (p. 103-115);
Feit 3:
1. De bekennende verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 18 juli 2024;
2. Het proces-verbaal van aangifte van [naam 5] , opgemaakt op 22 februari 2024 (p. 90-96);
3. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 23 februari 2024 (p. 103-115).
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
ten aanzien van dagvaarding I
primair
hij op 5 februari 2023 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op de Beresteinlaan, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam 1]
door [naam 1] (met een vuist) tegen het gezicht en het lichaam te
slaan.
ten aanzien van dagvaarding II
1. primair
hij in de periode van 24 februari 2024 tot en met 26 februari 2024 te 's-Gravenhage
meermalen ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van zijn gading die aan [naam 3] toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die ander, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, te weten met tiewraps/kabelbinders en/of een bivakmuts en/of handschoenen en/of een mes en/of een jas en tas van Thuisbezorgd naar de woning van die [naam 3] is gegaan en (vervolgens) heeft aangebeld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
2.
hij op 22 februari 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg in een pand van een tankstation gelegen aan de [straat] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld dat aan pompstation Total toebehoorde weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 4] en [naam 5] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan die [naam 4] en [naam 5] heeft getoond en op die [naam 4] en [naam 5] heeft gericht (gehouden) en daarbij geroepen "Dit is een overval, geef geld" en "ga liggen", terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
hij op 22 februari 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg [naam 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, door die [naam 5] een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) te tonen en voor te houden en op die [naam 5] te richten en naar die [naam 5] te roepen "ga liggen".
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of typefouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd en gecursiveerd weergegeven, zonder dat de verdachte daardoor in de verdediging is geschaad.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft met betrekking tot het bij dagvaarding II onder feit 1 primair ten laste gelegde aangevoerd dat van vrijwillige terugtred geen sprake is, aangezien de poging tot diefstal met geweld enkel niet is voltooid doordat de voordeur van de woning niet werd opengedaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het bij dagvaarding II onder feit 1 primair ten laste gelegde betoogd dat sprake is van vrijwillige terugtred. De verdachte heeft wel bij de woning van het beoogde slachtoffer aangebeld, maar hij heeft er zelf voor gekozen om niet verder te gaan met zijn actie toen hij vervolgens bij het hek van de achtertuin stond. Hij kreeg spijt, waarop hij een innerlijke afweging heeft gemaakt hetgeen heeft geresulteerd in een vrijwillige terugtred. De verdachte dient voor dit feit ontslagen te worden van alle rechtsvervolging.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank stelt voorop dat van vrijwillige terugtred in de zin van art. 46b van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) sprake is, indien de verdachte vrijwillig is teruggetreden voordat het misdrijf is voltooid. Of gedragingen van de verdachte toereikend zijn om de gevolgtrekking te wettigen dat het misdrijf niet is voltooid ten gevolge van omstandigheden die van zijn wil afhankelijk zijn, hangt - mede gelet op de aard van het misdrijf - af van de concrete omstandigheden van het geval. Daarbij verdient opmerking dat voor het aannemen van vrijwillige terugtred in geval van een voltooide poging veelal een zodanig optreden van de verdachte is vereist dat dit naar aard en tijdstip geschikt is het intreden van het gevolg te beletten.
De rechtbank overweegt ten aanzien van het beroep op vrijwillige terugtred het volgende.
De verdachte heeft ter terechtzitting van 18 juli 2024 verklaard dat hij op 24 februari 2024
- twee dagen na de mislukte overval op het tankstation - op zoek ging naar een andere manier om snel aan geld te komen. Hij ging naar een woonwijk in Den Haag en zag in één van de woningen waardevolle spullen liggen. De verdachte belde bij de woning aan, maar is na een gesprek met de bewoner (aangever [naam 6] ) via de cameradeurbel vertrokken, omdat hij, zo verklaart de verdachte, aan de stem van de bewoner hoorde dat hij het niet vertrouwde. Vervolgens is de verdachte op 26 februari 2024 opnieuw naar dezelfde woning gegaan. Ditmaal met het plan zich voor te doen als een bezorger van Thuisbezorgd. Hierbij droeg hij een jas en een tas van voornoemd bedrijf. Hij belde bij de woning aan en deed alsof hij een bestelling kwam leveren. De bewoonster (aangeefster [naam 3] ) gaf via de cameradeurbel aan dat zij niets had besteld en deed de voordeur niet open. De verdachte verklaart zelf dat hij voelde dat de vrouw hem niet vertrouwde en toen wilde proberen om via de achtertuin de woning binnen te komen, maar dat hij zich bij het hek bedacht, omdat hij niet meer durfde.
Anders dan de verdediging is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is geweest van vrijwillige terugtred door de verdachte. De feitelijke gedragingen van de verdachte waren in beginsel gericht op het voltooien van de woningoverval. Verdachte heeft zich, voorzien van spullen die hij kennelijk bij de woningoverval wilde gebruiken (tiewraps, een bivakmuts, handschoenen en een mes) begeven naar de woning en daar aangebeld ter uitvoering van het door hem zelf genoemde “Thuisbezorgd-plan”. Naar het oordeel van de rechtbank is de woningoverval slechts niet voltooid door een niet van de wil van de verdachte afhankelijke omstandigheid, te weten dat de voordeur niet door aangeefster werd geopend omdat zij de situatie niet vertrouwde en de verdachte daardoor de woning niet binnen kon komen. Doordat de deur niet werd opengedaan, is de verdachte zonder buit vertrokken en is het bij een poging gebleven. Dat de verdachte vervolgens nog naar de achtertuin is gelopen en uiteindelijk niet die achtertuin in is gegaan, doet niet ter zake, omdat dat niet aan de verdachte ten laste is gelegd en de eerste poging via de voordeur al door een niet van de wil van de verdachte afhankelijke omstandigheid is mislukt.
Aan de vereisten voor een geslaagd beroep op vrijwillige terugtred is dan ook niet voldaan. Het verweer wordt verworpen.
Voor het overige zijn er ook geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezen verklaarde is daarom volgens de wet strafbaar.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 240 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht. De officier van justitie heeft gevorderd een gedeelte van 125 dagen voorwaardelijk op te leggen met een proeftijd van twee jaren en daarbij de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad). In aanvulling op de geadviseerde bijzondere voorwaarden heeft de officier van justitie een avondklok van 21.00 uur tot 07.00 uur tot aan het nieuwe schooljaar gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman kan zich vinden in de eis van de officier van justitie, maar hij heeft bepleit de avondklok niet als bijzondere voorwaarde op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van de feiten
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere strafbare feiten.
De verdachte heeft zich op 5 februari 2023 schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging, waarbij hij het slachtoffer samen met anderen tegen het gezicht en het lichaam heeft geslagen. Daarbij heeft het slachtoffer ernstig lichamelijk letsel opgelopen, namelijk een gebroken kaak. Met zijn handelen heeft de verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit de toelichting op de vordering van het slachtoffer [naam 1] blijkt dat het incident zowel lichamelijk als psychisch een grote impact op hem heeft gehad.
Daarnaast heeft de verdachte op 22 februari 2024 geprobeerd om een tankstation te overvallen. Hij heeft de aanwezigen enorme angst bezorgd door hen tijdens hun werk dan wel een bezoek aan het tankstation met een op een echt gelijkend vuurwapen te overvallen en dit op hen te richten. De verdachte heeft daarbij het slachtoffer [naam 5] bedreigd door het op echt gelijkend vuurwapen op haar te richten en haar te dwingen op de grond te gaan liggen. Uit de schriftelijke slachtofferverklaringen en de toelichtingen op de vorderingen blijkt dat de gebeurtenis traumatisch voor de slachtoffers is geweest en dat zij er tot op de dag van vandaag last van hebben.
Nadat de overval op het tankstation mislukte, heeft de verdachte in de periode van 24 februari 2024 tot en met 26 februari 2024 meermaals geprobeerd om de woning van aangeefster [naam 3] te overvallen. De verdachte heeft op verschillende momenten bij de woning aangebeld, omdat hij, zoals hij zelf heeft verklaard, op zoek was naar waardevolle spullen. Op laatstgenoemde datum is hij met tiewraps, een bivakmuts, handschoenen en een mes naar de woning gegaan en zich met een jas en tas van Thuisbezorgd voorgedaan als een bezorger, hetgeen zeer berekend overkomt.
Een overval is voor slachtoffers een traumatische ervaring waar zij nog jarenlang last van kunnen hebben. De verdachte had duidelijk alleen voor ogen dat hij snel aan geld en/of waardevolle spullen wilde komen. Hij heeft op geen enkele manier rekening gehouden met de gevoelens van en de gevolgen voor de slachtoffers, die geen idee hadden waartoe de verdachte in staat was.
Naast de gevolgen voor de slachtoffers veroorzaken dit soort feiten ook sterke gevoelens van onveiligheid bij de directe omgeving van de slachtoffers en in de gehele samenleving.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 19 juni 2024 waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld. Dit gegeven heeft verder geen invloed op de strafoplegging.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 15 juli 2024 en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige R. Lutjens ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de kans op herhaling wordt ingeschat als gemiddeld tot hoog. De kans op herhaling kan worden verkleind door gerichte inzet, controle en ondersteuning vanuit hulpverlening. De Raad heeft benadrukt dat de noodzaak tot behandeling gericht op emotieregulatie groot is. De Raad adviseert een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de dagen die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Daarnaast wordt een voorwaardelijke jeugddetentie geadviseerd om de noodzakelijke hulpverlening mogelijk te maken en de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De bijzondere voorwaarden die daarbij worden geadviseerd, zijn de meldplicht bij de jeugdreclassering, het volgen van onderwijs, het meewerken aan behandeling bij de Waag of het Palmhuis en het meewerken aan een coachingstraject. Ter zitting heeft de Raad een proeftijd van twee jaar geadviseerd.
De deskundige C. Wiegerinck, werkzaam bij Jeugdbescherming west, heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat de verdachte het aanvankelijk goed deed. Hij ging iedere dag naar school of stage. Nu de zomervakantie sinds twee weken is begonnen en daarmee zijn dagbesteding is weggevallen, gaat het wat minder goed met hem. Hij heeft nog geen bijbaan gevonden en hij gaat steeds meer zijn eigen gang. De verdachte heeft een nuttige dagbesteding en een goede stok achter de deur nodig. Tijdens zijn verblijf in Teylingereind en de KVJJ heeft hij laten zien dat dit hem helpt. De verdachte zal worden aangemeld voor behandeling voor zijn emotieregulatie. Hij staat hiervoor open. De deskundige zet vraagtekens bij de door de officier van justitie voorgestelde avondklok. Zij betwijfelt of dit de verdachte goed zal doen.
Strafmodaliteit en strafmaatDe verdachte heeft verklaard de overvallen te hebben gepleegd in verband met de financiële problemen van zijn moeder en de huisuitzetting die daardoor dreigde. De rechtbank is echter van oordeel dat de oplossing die de verdachte voor dit probleem heeft gekozen, los van de vraag of zij het verhaal van verdachte op dit punt geloofwaardig vindt, volstrekt de verkeerde keuze is geweest. De rechtbank neemt dit dan ook niet mee in
strafverminderende zin.
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
In de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen is als uitgangspunt vermeld dat voor een winkeloverval minimaal vier maanden jeugddetentie wordt opgelegd. Voor een woningoverval geldt dat minimaal zes maanden jeugddetentie als uitgangspunt wordt genomen. Voor openlijk geweld tegen personen wordt als oriëntatiepunt 40 uur taakstraf aangehouden. De rechtbank houdt er in strafverzwarende zin rekening mee dat de verdachte tijdens de pogingen tot overval een wapen bij zich had.
Gelet op de ernst van de feiten is de rechtbank van oordeel dat niet anders kan worden gereageerd dan met het opleggen van een (deels voorwaardelijke) jeugddetentie. De rechtbank zal daarom - conform de eis van de officier van justitie - aan de verdachte een jeugddetentie voor de duur van 240 dagen opleggen, met aftrek van de tijd die de verdachte reeds in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Gelet op de zorgen en het recidiverisico vindt de rechtbank het belangrijk dat de verdachte door middel van de bijzondere voorwaarden verder wordt geholpen door de jeugdreclassering. Het is van belang dat hij wordt begeleid, onder andere voor de inzet van emotieregulatietherapie en in het vinden en behouden van een passende dagbesteding, bijvoorbeeld in de vorm van een bijbaan. De rechtbank zal daarom een deel van de voorgenomen straf, namelijk 125 dagen, voorwaardelijk opleggen. Aan het voorwaardelijk op te leggen gedeelte zal de rechtbank de door de Raad en de jeugdreclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden verbinden. Dit voorwaardelijk strafdeel dient er ook toe de verdachte ervan te weerhouden in de toekomst opnieuw strafbare feiten te plegen. De proeftijd van de voorwaardelijke jeugddetentie zal worden bepaald op twee jaren.
De rechtbank zal - anders dan de officier heeft gevorderd - geen avondklok als bijzondere voorwaarde aan de verdachte op te leggen. De rechtbank ziet hiertoe, mede gezien de leeftijd van de verdachte, geen aanleiding. De verdachte zal juist met goede begeleiding en toezicht moeten leren omgaan met de vrijheid om in de avond zich vrij te bewegen en daarin de juiste keuzes te kunnen maken.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1.
De vordering van [naam 2] (dagvaarding I)
[naam 2] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam 7] , heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces door middel van het insturen van een voegingsformulier. Feitelijk wordt daarin echter geen bedrag aan schadevergoeding gevorderd.
7.1.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot afwijzing van de vordering gelet op de gerequireerde vrijspraak.
7.1.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelde niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering dan wel de vordering af te wijzen, gelet op de bepleite vrijspraak.
7.1.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in zijn vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte ten aanzien van het deel van de tenlastelegging waarop de vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.
Dit brengt mee dat de benadeelde partij dient te worden veroordeeld in de kosten die de verdachte tot aan deze uitspraak in verband met zijn verdediging tegen die vordering heeft moeten maken, welke kosten de rechtbank begroot op nihil.
7.2.
De vordering van [naam 1] (dagvaarding I)
[naam 1] , wettelijk vertegenwoordigd door [naam 7] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van € 4.010,89, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 10,89 aan materiële schade en € 4.000,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.2.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geconcludeerd tot toewijzing van de vordering ten aanzien van de materiële schade. Wat de immateriële schade betreft, stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het gevorderde bedrag dient te worden gehalveerd, omdat er sprake is van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. Daarmee komt de officier van justitie uit op een toe te wijzen bedrag van € 2.010,89. De officier van justitie heeft daarnaast toekenning van de wettelijke rente, oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en hoofdelijke veroordeling gevorderd.
7.2.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering moet worden verklaard, omdat niet kan worden vastgesteld wie verantwoordelijk is voor de gebroken kaak en de daaruit voortvloeiende kosten.
7.2.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij rechtstreeks schade heeft geleden door het bij dagvaarding I primair bewezenverklaarde feit. De gevorderde reiskosten in verband met de medische behandelingen van €10,89 zijn voldoende onderbouwd en daarmee toewijsbaar.
Immateriële schade
Ook is vast komen te staan dat aan de benadeelde partij door het bij dagvaarding I primair bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks immateriële schade heeft geleden waarvoor de verdachte mede verantwoordelijk is. De benadeelde partij heeft als gevolg van het geweld lichamelijk letsel, te weten een kaakfractuur opgelopen, waarvoor hij een operatie heeft moeten ondergaan. De vordering met betrekking tot de immateriële schade is voldoende met stukken onderbouwd en daarmee toewijsbaar.
Eigen schuld
De rechtbank is van oordeel dat de verdachte in beginsel jegens de benadeelde partij naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de door het bewezen verklaarde strafbare feit toegebrachte schade, maar dat bij het bepalen van de omvang van die civielrechtelijke aansprakelijkheid een rol speelt of en zo ja, in welke mate de benadeelde partij schuld heeft aan wat er is gebeurd. Uit het dossier en hetgeen ter terechtzitting is besproken, is gebleken dat de benadeelde partij degene is geweest die de afspraak heeft gemaakt om te vechten en daarmee de confrontatie met de verdachte heeft opgezocht. Gelet daarop is naar het oordeel van de rechtbank sprake van eigen schuld aan de zijde van de benadeelde partij. De rechtbank ziet daarom aanleiding de helft van de schade voor rekening van de benadeelde partij te laten en het gehele toe te wijzen bedrag te halveren, wat neerkomt op een bedrag van € 4.010,89 / 2 = € 2.005,45. Voor het resterende deel van de vordering zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 5 februari 2023, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Hoofdelijk
Nu de verdachte het strafbare feit ter zake waarvan schadevergoeding zal worden toegekend samen met een ander of anderen heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk.
Indien en voor zover de ander of anderen de benadeelde partij betaalt is de verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Proceskostenveroordeling
Nu de vordering van de benadeelde partij deels wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die
door het bewezenverklaarde strafbare feit is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal
worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de hoofdelijke verplichting opleggen
tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 2005,45 vermeerderd met de wettelijke
rente daarover vanaf 5 februari 2023 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan,
ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam 1] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
7.3.
De vordering van [naam 5] (dagvaarding II)
[naam 5] , ter zitting bijgestaan door mr. M.P. de Klerk, heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van € 6.489,50, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op
€ 4.867,50 aan materiële schade en € 1.622,- aan immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht. De benadeelde partij vordert verder vergoeding van proceskosten voor een bedrag van € 678,-.
7.3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij kan worden toegewezen, met toekenning van de wettelijke rente, en vordert oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de proceskosten toegewezen kunnen worden voor zover deze zien op de eigen bijdrage voor de rechtsbijstandsverzekering van € 250,- . Het overige deel dient niet-ontvankelijk te worden verklaard.
7.3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van de gevorderde materiële schade op het standpunt gesteld dat de reeds gemaakte kosten voor de behandelsessies in beginsel voor toewijzing vatbaar zijn, maar dat de kosten voor de toekomstige behandelsessies niet op de verdachte verhaald kunnen worden, omdat het nog onduidelijk is of de benadeelde partij deze behandelingen daadwerkelijk zal ondergaan. De gevorderde kosten voor de behandelingen moeten worden gezien als vergoeding voor immateriële schade. De gevorderde immateriële schade kan daarom niet daarbovenop worden toegewezen. De raadsman heeft zich voor het overige gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
7.3.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bij dagvaarding II onder feit 2 en 3 bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De benadeelde partij is slachtoffer geworden van een gewapende overval waarbij zij is bedreigd met een op echt gelijkend vuurwapen en heeft als gevolg hiervan psychisch leed ervaren, waarvoor zij momenteel wordt behandeld. De (toekomstige) behandelkosten zijn door middel van nota’s en een offerte onderbouwd. Daarom is de rechtbank van oordeel dat de vordering voor wat betreft de materiële schade geheel kan worden toegewezen.
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden die het rechtstreekse gevolg is van de bij dagvaarding II onder feit 2 en 3 bewezenverklaarde feiten. Uit de toelichting op de vordering en de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat de poging overval, waarbij de benadeelde partij met een op echt gelijkend vuurwapen is bedreigd, een grote impact heeft gehad en dat zij ten gevolge daarvan geestelijk letsel heeft opgelopen. Uit de verwijzingsbrief van de huisarts d.d. 26 februari 2024 blijkt dat bij de benadeelde partij een posttraumatische stressstoornis is vastgesteld, waarvoor intensieve behandeling nodig is. Op grond hiervan zal de rechtbank de vordering tot vergoeding van de immateriële schade geheel toewijzen.
De stelling van de verdediging dat aan de benadeelde partij geen vergoeding voor immateriële schade toekomt, omdat de vergoeding voor de gemaakte kosten voor behandeling hier al op zien, vindt geen enkele steun in de wet of het recht.
De rechtbank zal derhalve de vordering ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 6.489,50.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 februari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling
De benadeelde partij vordert verder vergoeding van proceskosten. Kosten van rechtsbijstand komen in aanmerking voor vergoeding op grond van artikel 532 Wetboek van Strafvordering (Sv). Een redelijke uitleg van artikel 532 Sv brengt mee dat bij de begroting van deze kosten in beginsel dezelfde maatstaf wordt gehanteerd als in civiele procedures.
De vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen. De verdachte wordt daarom in de proceskosten veroordeeld. Deze kosten zullen gelet op de hoogte van de toegekende schadebedragen aan de hand van het Liquidatietarief kanton worden begroot. Er zullen, zoals gevorderd, 2 punten à € 339,- worden toegekend, te weten 1 punt voor het opstellen en indienen van de vordering en 1 punt voor de behandeling van de vordering ter zitting.
Dit brengt mee dat de verdachte dient te worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met haar vordering heeft gemaakt, welke kosten de rechtbank tot op heden begroot op € 678,- en de kosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken. Het hebben van een rechtsbijstandsverzekering staat niet in de weg aan toewijzing van een proceskostenvergoeding.
Schadevergoedingsmaatregel
Nu verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die
door de bij dagvaarding II onder feit 2 en 3 als bewezenverklaarde strafbare feiten is toegebracht en de verdachte voor dit feit zal worden veroordeeld, zal de rechtbank aan de verdachte de verplichting opleggen tot betaling aan de Staat van een bedrag groot € 6.489,50 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, ten behoeve van het slachtoffer genaamd [naam 5] . Gelet op de jeugdige leeftijd van de verdachte zal geen gijzeling of vervangende jeugddetentie worden toegepast.
7.4.
De vordering van [naam 4] (dagvaarding II)
[naam 4] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partij vordert een vergoeding van schade van een bedrag van € 2.400,-, te vermeerderen met de wettelijke rente. De vordering ziet op immateriële schade. Ook is oplegging van de schadevergoedingsmaatregel verzocht.
7.4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voldoende is onderbouwd. De door de benadeelde partij [naam 4] gevorderde immateriële schade is echter hoger dan de door de benadeelde partij [naam 5] gevorderde immateriële schade, terwijl zij vergelijkbare gevolgen van het voorval hebben ondervonden/ondervinden. De toe te wijzen bedragen dienen daarom gelijk te worden getrokken. De officier concludeert daarom tot toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 1.622,-. De officier van justitie heeft daarnaast toekenning van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel gevorderd.
7.4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman sluit zich aan bij het standpunt van de officier van justitie.
7.4.3
Het oordeel van de rechtbank
Immateriële schade
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier voldoende blijkt dat de benadeelde partij immateriële schade heeft geleden die het rechtstreekse gevolg is van het bij dagvaarding II onder feit 2 bewezenverklaarde feit. Uit de toelichting op de vordering en de schriftelijke slachtofferverklaring blijkt dat de poging overval, waarbij is gedreigd met een op echt gelijkend vuurwapen, als gevolg heeft gehad dat het slachtoffer gedurende langere tijd gevoelens van angst, onrust en onveiligheid heeft ervaren. Ook durft zij niet meer bij het tankstation te werken, hoewel zij van plan was dit na haar pensionering nog wel te blijven doen voor een aantal dagen per maand. Gelet op de onderbouwing van de vordering en het verhandelde ter zitting zal de rechtbank de vordering ten laste van de verdachte in zijn geheel toewijzen tot een bedrag van € 2.400,-. De rechtbank ziet geen grond voor het gelijktrekken van de vorderingen van de benadeelde partij [naam 4] en benadeelde partij [naam 5] omdat de gevolgen voor hen verschillend zijn geweest en zij dit afzonderlijk van elkaar hebben beschreven.
De rechtbank zal derhalve de vordering ten laste van de verdachte toewijzen tot een bedrag van € 2.400,-.
De rechtbank zal de gevorderde wettelijke rente toewijzen met ingang van 22 februari 2024, omdat vast is komen te staan dat de schade vanaf die datum is ontstaan.
Proceskostenveroordeling verdachte
Nu de vordering wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bij dagvaarding II onder feit 2 primair bewezenverklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.400,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
- 36f, 45, 55, 77a, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 141, 285 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
vernietigt de onder parketnummer 09-102422-23 uitgevaardigde strafbeschikking van 21 juni 2023 (dagvaarding I);
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte dat de bij dagvaarding I (09-102422-23) primair en dagvaarding II (09-068621-24) onder feit 1 primair, 2 en 3 ten laste gelegde feiten heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
ten aanzien van dagvaarding I(09-102422-23)
primair
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen;
ten aanzien van dagvaarding II(09-068621-24)
feit 1 primair:
poging tot diefstal, voorafgegaan/vergezeld/gevolgd van geweld/bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden/die diefstal gemakkelijk te maken/bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, meermalen gepleegd;
feit 2 en feit 3:
eendaadse samenloop van:
poging tot diefstal, voorafgegaan/vergezeld/gevolgd van geweld/bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden/die diefstal gemakkelijk te maken/bij betrapping op heter daad, aan zichzelf of andere deelnemers van het misdrijf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren;
en
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
jeugddetentievoor de duur van
240 (TWEEHONDERDVEERTIG) DAGEN;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze jeugddetentie geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van deze jeugddetentie, groot
125 (HONDERDVIJFENTWINTIG) DAGEN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij de hierbij op
2 (TWEE) jarenvastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
zich gedurende een door de jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd) en op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de jeugdreclassering, zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
gedurende de proeftijd onderwijs volgt of andere zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
3. gedurende de proeftijd meewerkt aan de begeleiding van een coach vanuit Jeugdformaat of een soortgelijke instelling, en zich houdt aan de afspraken die daarbij met hem worden gemaakt;
4. zich gedurende de proeftijd onder behandeling stelt van de Waag, het Palmhuis of een soortgelijke instelling, op de tijden en plaatsen als door of namens die instelling aan te geven;
geeft opdracht aan Jeugdbescherming west, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen.
de vordering van de benadeelde partij [naam 2]
bepaalt dat de benadeelde partij niet ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de benadeelde partij in de kosten door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, welke kosten tot op heden begroot op nihil;
de vordering van de benadeelde partij [naam 1]
veroordeelt de verdachte hoofdelijk tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij van een bedrag van € 2.005,45, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 5 februari 2023 tot aan de dag der algehele voldoening;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige deel niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
bepaalt dat de benadeelde partij de vordering in zoverre slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader aan de benadeelde partij, zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
de vordering van de benadeelde partij [naam 5]
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 5] geheel toe tot een bedrag van
€ 6.489,50, bestaande uit een bedrag van € 4.867,50 aan materiële schade en een bedrag van € 1.622,- aan immateriële schade, en veroordeelt de verdachte dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, te betalen aan [naam 5] ;
veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op € 678,- in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
de vordering van de benadeelde partij [naam 4]
wijst de vordering van de benadeelde partij [naam 4] geheel toe tot een bedrag van
€ 2.400,-, bestaande uit immateriële schade, en veroordeelt de verdachte dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag waarop deze vordering is voldaan, te betalen aan [naam 4] ;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken;
de schadevergoedingsmaatregelen
legt aan de verdachte op de hoofdelijke verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van € 2.005,45, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 5 februari 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 6.489,50 vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 5] ;
legt aan de verdachte op de verplichting om aan de Staat te betalen een bedrag van
€ 2.400,- vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 22 februari 2024 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 4] ;
bepaalt de maximale duur van de gijzeling op 0 dagen als de verdachte niet voldoet aan zijn betalingsverplichtingen;
bepaalt dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de benadeelde partijen de betalingsverplichtingen aan de Staat in zoverre doet vervallen, en dat gehele of gedeeltelijke betaling van de verschuldigde bedragen aan de Staat de betalingsverplichtingen aan de benadeelde partijen in zoverre doet vervallen;
bepaalt dat de verdachte bij gehele of gedeeltelijke betaling door zijn mededader(s) aan de benadeelde partij [naam 1] , zal zijn bevrijd tot de hoogte van het betaalde bedrag;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde inzake 09-068621-24.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. M.P. Meeuwisse, kinderrechter, voorzitter,
mr. N.I.S Boers, kinderrechter,
en mr. M.F.M. de Groot, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mrs. E.D.C. Donker
Ladrón de Guevara en R. van Warners, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2024.
Bijlage I
Tekst (gewijzigde) tenlastelegging
Aan de verdachte wordt ten laste gelegd dat:
Dagvaarding I (09-102422-23)
hij op of omstreeks 5 februari 2023 te 's-Gravenhage, openlijk, te weten op de Beresteinlaan, althans in Nederland, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, te weten [naam 1] en/of [naam 2] door [naam 1] (met een vuist) tegen het gezicht en/of het voorhoofd, althans het hoofd, en/of de armen, althans het lichaam, te slaann en/of [naam 2] een kopstoot te geven;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou
kunnen leiden:
hij op of omstreeks 5 februari 2023 te ’s-Gravenhage [naam 1] en/of [naam 2] heeft mishandeld door [naam 1] (met een vuist) tegen het gezicht en/of het voorhoofd, althans het hoofd, en/of de armen, althans het lichaam, te slaan en/of [naam 2] een kopstoot te geven;
Dagvaarding II (09-068621-24)
1
primair:
hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2024 tot en met 26 februari 2024 te 's-Gravenhage meermalen, althans eenmaal ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld en/of goederen van zijn gading in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 3] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen die ander, te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
te weten met een of meer tiewraps/kabelbinders en/of een bivakmuts en/of handschoenen en/of een mes en/of een jas en tas van Thuisbezorgd naar de woning van die [naam 3] is gegaan en/of (vervolgens) heeft aangebeld, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 24 februari 2024 tot en met 26 februari 2024 te 's-Gravenhage op of aan de openbare weg, de Scholekstersingel, meermalen, althans eenmaal (telkens) ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten diefstal met geweld zoals omschreven in artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht, voorwerpen, te weten een of meer tyraps/kabelbinders en/of een bivakmuts en/of handschoenen en/of een mes en/of een jas en tas van Thuisbezorgd bestemd tot het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
2
hij op of omstreeks 22 februari 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg in een pand van een tankstation gelegen aan de [straat] ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan pompstation Total, in elk geval aan een ander toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen en deze voorgenomen diefstal te doen voorafgaan, te doen vergezellen en/of te doen volgen van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 4] en/of [naam 5] , te plegen met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden of gemakkelijk te maken, of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren,
een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp) aan die [naam 4] en/of [naam 5] heeft getoond en/of op die [naam 4] en/of [naam 5] heeft gericht (gehouden) en/of daarbij geroepen "Dit is een overval, geef geld" en/of "ga liggen", althans worden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3
hij op of omstreeks 22 februari 2024 te Leidschendam, gemeente Leidschendam-Voorburg [naam 5] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [naam 5] een (op een) vuurwapen (gelijkend voorwerp)te tonen en/of voor te houden en/of op die [naam 5] te richten en/of naar die [naam 5] te roepen "ga liggen".