ECLI:NL:RBDHA:2024:12253
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft ook verzocht om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank heeft op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting, aangezien partijen hebben aangegeven dat een zitting niet nodig is.
De rechtbank heeft het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de argumenten van eiser. Eiser stelt dat Duitsland niet kan worden vertrouwd om zijn asielverzoek op een juiste manier te behandelen, en verwijst naar een AIDA-rapport dat tekortkomingen in de opvang voor asielzoekers in Duitsland beschrijft. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele en is op 6 maart 2024 openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.