ECLI:NL:RBDHA:2024:12253

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 maart 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
NL23.37836
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 december 2023 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser heeft ook verzocht om een voorlopige voorziening, maar de rechtbank heeft op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht uitspraak gedaan zonder zitting, aangezien partijen hebben aangegeven dat een zitting niet nodig is.

De rechtbank heeft het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag beoordeeld aan de hand van de argumenten van eiser. Eiser stelt dat Duitsland niet kan worden vertrouwd om zijn asielverzoek op een juiste manier te behandelen, en verwijst naar een AIDA-rapport dat tekortkomingen in de opvang voor asielzoekers in Duitsland beschrijft. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag aannemen dat Duitsland zijn internationale verplichtingen zal nakomen. Eiser heeft niet aangetoond dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op onmenselijke of vernederende behandeling.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag terecht niet in behandeling heeft genomen en verklaart het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele en is op 6 maart 2024 openbaar gemaakt. Eiser kan binnen een week na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37836

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] (V-nummer: [V-nummer]), eiser

(gemachtigde: mr. A. Alkir),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 1 december 2023 niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
1.1.
Eiser heeft ook gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen (bekend onder zaaknummer NL23.37837).
1.2.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting. Partijen hebben namelijk te kennen gegeven dat een zitting niet nodig is.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Duitsland verantwoordelijk wordt geacht. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De staatssecretaris heeft het bestreden besluit gebaseerd op artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Daarin staat dat een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd niet in behandeling wordt genomen als op grond van de Dublinverordening [1] is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. Uit Eurodac is gebleken dat eiser een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend in Slovenië op 6 maart 2019, in Duitsland op 28 juli 2020, in Nederland op 15 augustus 2020 en in Duitsland op 4 augustus 2023. Om die reden heeft Nederland op 27 oktober 2023 bij de autoriteiten van Duitsland een verzoek om terugname gedaan. De autoriteiten van Duitsland hebben dit verzoek op 31 oktober 2023 aanvaard.
Gronden van beroep
5. Eiser voert aan dat ten aanzien van Duitsland niet kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser betekent het claimakkoord met Duitsland niet dat zijn zaak door de Duitse autoriteiten in behandeling zal worden genomen. Zijn asielverzoek zal bovendien zeer waarschijnlijk worden afgewezen en als gevolg daarvan zal hij worden uitgezet.
5.1.
Eiser voert verder aan dat er in Duitsland structureel en systematisch tekortkomingen zijn met betrekking tot de opvang voor asielzoekers. Eiser verwijst daarbij naar het AIDA-rapport van 6 april 2023 (Update 2022), waaruit blijkt dat de faciliteiten in de opvangcentra in Duitsland zijn verslechterd door de massale overbevolking als gevolg van de oorlog in Oekraïne en de situatie in Afghanistan. De faciliteiten in de opvangcentra in Duitsland voldoen niet aan de basisbehoeften, er is een gebrek aan privacy en er is sprake van nachtelijke overlast.
5.2.
Eiser voert tot slot aan dat hij slecht is behandeld in Duitsland. De beveiliging heeft niet ingegrepen toen hij werd lastig gevallen en mishandeld door andere asielzoekers. Daarom vreest eiser dat de Duitse autoriteiten hem niet de juiste hulp zullen bieden, ook niet met betrekking tot zijn kunstoog. Eiser vindt dat de staatssecretaris zijn asielaanvraag aan zich moet trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
Het oordeel van de rechtbank
6. De rechtbank is van oordeel dat als uitgangspunt geldt dat de staatssecretaris op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ervan mag uitgaan dat Duitsland zijn internationale verplichtingen tegenover eiser zal nakomen. Het is in beginsel aan eiser om aannemelijk te maken dat er in zijn geval niet meer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Hiervoor geldt een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid [2] . De rechtbank is van oordeel dat eiser hierin niet is geslaagd.
7. De staatssecretaris heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Duitsland een reëel risico loopt op een onmenselijke of vernederende behandeling in de zin van artikel 4 van het Handvest. De enkele stelling dat blijkens het AIDA-rapport de faciliteiten in de opvangcentra in Duitsland zijn verslechterd, is daartoe onvoldoende. Weliswaar benoemt het rapport moeilijkheden in de Duitse opvang, maar het rapport rechtvaardigt niet de conclusie dat eiser terechtkomt in een situatie van verregaande materiële deprivatie of dat er sprake is van aan het systeem gerelateerde tekortkomingen.
8. De rechtbank overweegt dat Duitsland, net als Nederland, onder meer partij is bij het EVRM en het Vluchtelingenverdrag, en gehouden is aan de richtlijnen van de Europese Unie op het gebied van asielrecht. De rechtbank is van oordeel dat Duitsland met het claimakkoord heeft gegarandeerd dat de asielaanvraag van eiser opnieuw zal worden behandeld in overeenstemming met deze internationale verplichtingen. De staatssecretaris mag er daarom vanuit gaan dat de Duitse autoriteiten een nieuwe asielaanvraag van eiser en de eventuele uitzetting naar het land van herkomst zorgvuldig zal behandelen. Bovendien stelt de staatssecretaris zich terecht op het standpunt dat bij voorkomende problemen met andere asielzoekers eiser de (hogere) autoriteiten van Duitsland of de daarvoor geschikte instanties van Duitsland kan benaderen. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat klagen niet mogelijk of bij voorbaat zinloos is.
9. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris in de door eiser aangevoerde, benodigde medische zorg voor zijn kunstoog geen aanleiding heeft hoeven zien om de asielaanvraag aan zich te trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat overdracht aan Duitsland van onevenredige hardheid getuigt. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt mogen stellen dat op basis van het interstatelijk vertrouwensbeginsel er van uit mag worden gegaan dat de medische zorg in Duitsland van een vergelijkbaar niveau als in Nederland is en dat er geen situatie strijdig met artikel 4 van het Handvest en artikel 3 van het EVRM zal optreden. Ook hiervoor geldt dat eiser bij voorkomende problemen zich kan wenden tot de autoriteiten of de daarvoor geschikte instanties van Duitsland.
10. Gelet op het voorgaande heeft de staatssecretaris ook geen aanleiding hoeven zien om op grond van artikel 17 van de Dublinverordening de behandeling van de asielaanvraag van eiser aan zich te trekken.

Conclusie en gevolgen

11. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, rechter, in aanwezigheid van
mr. F.A.E. van de Venne, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 6 maart 2024
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verordening (EU) nr. 604/2013.
2.Het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie in de zaak Jawo van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218).