ECLI:NL:RBDHA:2024:12244

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 augustus 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.27983 en NL24.27984
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag op basis van economische motieven en kennelijk ongegrond oordeel

Op 5 juli 2024 heeft de minister van Asiel en Migratie de aanvraag van eiser voor een verblijfsvergunning asiel afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De rechtbank heeft de zaak op 2 augustus 2024 behandeld in Groningen, waar eiser aanwezig was met zijn gemachtigde, mr. M.R. van der Pol, en de minister vertegenwoordigd was door mr. J.D. Albarda. Na de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

De rechtbank oordeelt dat de minister de aanvraag terecht heeft afgewezen, omdat eiser enkel economische motieven aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. De rechtbank stelt vast dat eisers verklaringen geen aanknopingspunten bieden voor de gronden voor verlening van de asielvergunning. Eiser beroept zich op zijn sociaaleconomische omstandigheden in Turkmenistan, maar de rechtbank concludeert dat dit onvoldoende is om aan te nemen dat hij bij terugkeer in Turkmenistan in strijd met artikel 3 van het EVRM zal worden behandeld.

De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze mondelinge uitspraak. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 augustus 2024 door mr. V.A.G. van Dijk, in aanwezigheid van griffier mr. L.J. van der Veen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27983 en NL24.27984
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser] , eiser/verzoeker,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.R. van der Pol),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Procesverloop

1. Bij besluit van 5 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft de minister de aanvraag van eiser [1] tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en een voorlopige voorziening gevraagd.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening, op 2 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen O. Sarikaya. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
1.3.
Na afloop van de behandeling van de zaak ter zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

2. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Overwegingen

3. De rechtbank geeft hiervoor de volgende motivering.
4. De minister heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat eisers verklaringen volgens de minister geen aanknopingspunten hebben met de gronden voor verlening. [2] Eiser beroept zich namelijk uitsluitend op zijn sociaaleconomische omstandigheden in Turkmenistan. Aan eiser is geen terugkeerbesluit of inreisverbod opgelegd, omdat hij onder de Richtlijn Tijdelijke Bescherming valt.
5. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de minister de aanvraag van eiser terecht afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat hij alleen economische motieven aan zijn aanvraag ten grondslag heeft gelegd. De minister heeft zich daarbij terecht op het standpunt gesteld dat de vergelijking met het arrest Jawo [3] mank gaat, omdat hier niet de vraag aan de orde is of eisers verdragsrechten in een andere lidstaat zullen worden gerespecteerd.
6. Voor zover eiser los hiervan betoogt dat hij bij terugkeer in Turkmenistan terecht zal komen in een situatie waarin hij verstoken zal blijven van de meest basale levensbehoeften en dat de Turkmeense overheid hier onverschillig tegenover staat, heeft hij dat naar het oordeel van de rechtbank niet (voldoende) onderbouwd en dus niet aannemelijk gemaakt.
7. Dat eisers sociaaleconomische omstandigheden naar zijn mening te wensen over lieten, maakt nog niet dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat hem bij terugkeer naar Turkmenistan een schending van artikel 3 EVRM [4] te wachten staat.
8. De aanvraag is terecht afgewezen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Aangezien op het beroep is beslist, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening daarom af. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
9. Partijen zijn gewezen op de mogelijkheid om tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep te gaan op de hieronder omschreven wijze.
Deze uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 augustus 2024 door mr. V.A.G. van Dijk, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. L.J. van der Veen, griffier.
Dit proces-verbaal is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking van dit proces-verbaal.
Tegen de beslissing op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Daar waar in dit proces-verbaal wordt gesproken van eiser kan ook verzoeker worden gelezen.
2.Artikel 30b, eerste lid, onder a van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 19 maart 2019, Jawo, ECLI:C:EU:2019:218.
4.Europees Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.