ECLI:NL:RBDHA:2024:12227
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Oostenrijk
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 31 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een asielprocedure. Verzoeker, vertegenwoordigd door mr. M.C.M. van der Mark, had tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie geprocedeerd, waarin werd gesteld dat Oostenrijk verantwoordelijk was voor de behandeling van zijn asielaanvraag. Verzoeker had eerder een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar dit ingetrokken. Op 29 juli 2024 ontving verzoeker een kennisgeving dat hij op 1 augustus 2024 zou worden overgedragen aan Oostenrijk, wat hem ertoe bracht opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening in te dienen. De voorzieningenrechter oordeelde dat er sprake was van onverwijlde spoed, gezien de aanstaande overdracht.
De voorzieningenrechter overwoog dat het verzoek niet kon worden afgewezen op basis van te late indiening van beroep tegen de verlenging van de overdrachtstermijn, omdat niet kon worden vastgesteld wanneer de mededeling aan de gemachtigde was verzonden. Ook werd er twijfel geuit over de vraag of verzoeker op 26 juni 2024 niet was verschenen op de afspraak voor overdracht, wat de verlenging van de termijn had veroorzaakt. De voorzieningenrechter concludeerde dat het belang van verzoeker bij het treffen van de voorlopige voorziening zwaarder woog dan het belang van de verweerder om verzoeker vóór de mondelinge behandeling van het beroep over te dragen aan Oostenrijk.
Daarom werd het verzoek toegewezen en werd de minister veroordeeld in de proceskosten van verzoeker, vastgesteld op € 875,00. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.