ECLI:NL:RBDHA:2024:12219

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
09/089355-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot zware mishandeling bij tramhalte met mes

Op 8 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een jeugdstrafzaak tegen een verdachte, geboren in 2005, die op 31 maart 2023 in Den Haag een poging tot zware mishandeling heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer, [naam], met een mes in de arm gestoken en met het mes in de richting van het slachtoffer gezwaaid. De zaak werd behandeld op een besloten terechtzitting op 25 juli 2024, waar de officier van justitie vrijspraak voor het primair ten laste gelegde heeft gevorderd, maar wel bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde. De verdediging pleitte voor vrijspraak van het primair ten laste gelegde en refereerde zich aan het oordeel van de rechtbank over het subsidiaire feit.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de poging tot zware mishandeling, waarbij het slachtoffer een vleeswond in de arm heeft opgelopen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich bewust was van de kans op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel en dat hij deze kans op de koop toe heeft genomen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een werkstraf van 120 uur, waarvan 60 uur voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden, en heeft rekening gehouden met de positieve ontwikkeling van de verdachte sinds zijn schorsing uit voorlopige hechtenis.

De rechtbank heeft de op te leggen straf gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht, waaronder artikel 302, en heeft de verdachte onder toezicht van de jeugdreclassering geplaatst. De uitspraak benadrukt de ernst van het gepleegde feit en de impact op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, evenals de noodzaak van begeleiding voor de verdachte om recidive te voorkomen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Meervoudige kamer jeugdstrafzaken
Parketnummer: 09/089355-23
Datum uitspraak: 8 augustus 2024
Tegenspraak
Vonnis (vul parketnummer in)van de rechtbank Den Haag in de zaak tegen de verdachte:
[de verdachte](hierna: de verdachte),
geboren op [geboortedag] 2005 te [geboorteplaats] , Verenigde Staten,
ingeschreven in de basisregistratie personen op het adres:
[adres] , [postcode] [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

De strafzaak tegen de verdachte is behandeld op de besloten terechtzitting van 25 juli 2024.
De officier van justitie in deze zaak is mr. B.A.C. Looijestijn en de advocaat van de verdachte is mr. N.M. Zeeman. De verdachte is op de terechtzitting verschenen.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging op de terechtzitting van 25 juli 2024 - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 31 maart 2023 te 's-Gravenhage
ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om
aan [naam]
opzettelijk
zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam] met een mes, althans een
scherp en/of puntig voorwerp in de arm, althans het lichaam heeft gestoken en/of
meermalen met een mes, althans een scherp en/of puntig voorwerp in de richting
van het lichaam van die [naam] heeft gezwaaid/bewogen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen
leiden:
hij op of omstreeks 31 maart 2023 te Den Haag openlijk, op een voor het publiek
toegankelijke plaats, te weten de tramhalte boven de Prinses Beatrixlaan, in elk geval
op of aan de openbare weg en/of op een voor het
publiek toegankelijke plaats,
in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een persoon, [naam] ,
door
- met [medeverdachte] in zijn directe nabijheid direct op die [naam] af te stappen en/of
- deze (meermalen) in het gezicht en/of tegen het lichaam te slaan en/of
- (meermalen) met een mes, althans een scherp voorwerp, in de richting van (het
lichaam van) die [naam] te steken en/of deze in de arm te steken en/of
- (met [medeverdachte] ) achter die [naam] aan te rennen toen deze vluchtte,
welk geweld lichamelijk letsel bij die [naam] ten gevolge heeft gehad, te weten een
vleeswond in de linker (onder)arm en/of een zwelling op zijn voorhoofd.

3.De bewijsbeslissing

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot vrijspraak van het primair ten laste gelegde en tot bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit en zij heeft zich met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden opgenomen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023096512, onderzoek [onderzoeksnaam] , van de politie eenheid Den Haag, district Den Haag-West, met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 133).
1. Het proces-verbaal van verhoor van verdachte [de verdachte] , opgemaakt op 1 april 2023, voor zover inhoudende (p. 99-107):
V: Wat kan je erover vertellen?
A: Ik pakte tram 3 richting Beatrixkwartier. [naam] ging eerst weg en kwam toen terug op mij af en toen heb ik met een mes gezwaaid.
V: Heb je [naam] met dat mes gestoken op station Beatrixkwartier?
A: Ja, in zijn arm.
2. Het proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt op 1 april 2023, voor zover inhoudende (p. 29-32):
Ik zie dat de jongen met de witte schoenzolen een mes vanuit zijn rechterjaszak pakt en met dit mes een zwaaiende beweging naar het slachtoffer maakt. Ik zie dat er verschillende momenten zijn waarop de jongen met de witte schoenzolen zijn mes weer in zijn rechterjaszak doet en zijn hand in zijn rechterjaszak houdt, waarna hij hierna het mes weer ter hand neemt in zijn rechterhand en meermalen uithaalt naar het slachtoffer.
3. Het proces-verbaal van bevindingen, met fotobijlagen, opgemaakt op 31 maart 2023, voor zover inhoudende (p. 19-24):
Op 31 maart 2023 bevonden wij ons verbalisanten [verbalisant 1] , en [verbalisant 2] , in uniform gekleed en belast noodhulpsurveillance, in 's-Gravenhage. Wij hoorden dat de centralist van de centrale meldkamer Eenheid Den Haag, een melding uitgaf aan de noodhulpeenheid van politiebureau Overbosch, dat er zojuist op het station van de Randstadrail aan het Prinses Beatrixkwartier, een steekpartij had plaatsgevonden.
Ik zag bij [naam] een diepe vleeswond van ongeveer 2 bij 1 cm op de bovenzijde van zijn linkerarm. Ik hoorde [naam] het volgende verklaren: “ik was met mijn vriendin op het randstadrail station. Vervolgens kwamen [medeverdachte] (naar de rechtbank begrijpt: [medeverdachte] ) en [de verdachte] aan en kregen wij ruzie en hebben wij gevochten. [de verdachte] heeft een mes getrokken en mij gestoken.”
3.4
Bewijsoverwegingen
Op basis van de gebezigde bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat de verdachte, op 31 maart 2023 in Den Haag, [naam] (hierna: het slachtoffer) met een mes in de arm geeft gestoken en met dit mes meermalen in de richting van het slachtoffer heeft gezwaaid.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of deze handeling gekwalificeerd kan worden als een poging tot zware mishandeling.
Poging tot zware mishandeling?
Op basis van het procesdossier en het verhandelde ter terechtzitting staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat de verdachte tijdens een vechtpartij met een mes in de richting van het slachtoffer heeft gezwaaid en dat het slachtoffer hierbij ook is geraakt in de arm, met een diepe vleeswond tot gevolg. De rechtbank is voorts van oordeel dat dit handelen van de verdachte, beoordeeld naar algemene ervaringsregels, tot zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer had kunnen leiden. De verdachte heeft tijdens een gevecht – een dynamische situatie – tot twee keer toe een mes gepakt en met dit mes in de richting van het bovenlichaam van het slachtoffer gezwaaid. Dit handelen is naar de uiterlijke verschijningsvorm beoordeeld gericht op en geschikt voor het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Het is immers een feit van algemene bekendheid dat steken in het bovenlichaam waar zich vitale organen en delen bevinden, en dus ook het steken in een arm, zoals hier is gebeurd, tot ernstig letsel kan leiden, bijvoorbeeld door het raken van pezen of zenuwen. De verdachte heeft zich door te handelen zoals hij heeft gedaan, willens en wetens blootgesteld aan de aanmerkelijke kans op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel bij het slachtoffer en die kans op de koop toe genomen, zodat sprake is van voorwaardelijk opzet.
Conclusie
Anders dan de officier van justitie en de verdediging acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair ten laste gelegde feit, te weten: een poging tot zware mishandeling.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 31 maart 2023 te ’s-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [naam] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [naam] met een mes in de arm heeft gestoken en meermalen met een mes in de richting van het lichaam van die [naam] heeft gezwaaid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De op te leggen straf

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een jeugddetentie voor de duur van 64 dagen, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan een gedeelte van 60 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en de door de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) geadviseerde bijzondere voorwaarden. De officier van justitie heeft daarnaast een taakstraf, bestaande uit een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie gevorderd.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om rekening te houden met het blanco strafblad van de verdachte, het tijdsverloop in deze zaak en de gevolgen van de schorsende voorwaarden in het kader van de voorlopige hechtenis. Een werkstraf, waarvan een gedeelte voorwaardelijk, is naar de mening van de verdediging passend. Daarnaast heeft de raadsvrouw verzocht om het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan uit het rapport en tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken. De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feitDe verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot zware mishandeling van het slachtoffer, door hem met een mes in de arm te steken. De verdachte heeft hiermee inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en bij hem pijn en letsel veroorzaakt. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van dergelijke geweldsfeiten nog lange tijd de psychische gevolgen daarvan ondervinden. Hoewel het slachtoffer geen aangifte heeft willen doen, blijkt uit de ter terechtzitting getoonde camerabeelden dat sprake was van een zeer beangstigende situatie. De medeverdachte heeft de verdachte meerdere keren geprobeerd tegen te houden. Dit heeft de verdachte er niet van weerhouden om het slachtoffer te steken. Daarnaast speelde het incident zich af op klaarlichte dag bij een tramhalte, voor de ogen van veel omstanders. Door dergelijke feiten worden in de maatschappij gevoelens van angst en onveiligheid aangewakkerd.
Strafblad
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 20 juni 2024, waaruit is gebleken dat hij niet eerder is veroordeeld.
Persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het rapport van de Raad van 19 januari 2024, de aanpassing van het strafadvies van 18 juni 2024, en de mondelinge toelichting die daarop door de deskundige M.J. van Dam ter zitting is gegeven. Daaruit volgt – kort samengevat – dat de verdachte sinds zijn schorsing uit voorlopige hechtenis op 4 april 2023 een positieve ontwikkeling heeft doorgemaakt. De verdachte is met zijn familie verhuisd naar de andere kant van Nederland, waardoor hij afstand heeft genomen van zijn negatieve sociale netwerk. Ook heeft hij zijn diploma gehaald en woont hij inmiddels op een begeleide woongroep. De verdachte werkt goed mee aan de hulpverlening. De kans op herhaling van delictgedrag is desondanks – vanuit zijn persoonlijkheid - aanwezig. Geadviseerd wordt om aan de verdachte een deels voorwaardelijke werkstraf op te leggen. De Raad acht toezicht en begeleiding vanuit de jeugdreclassering passend. De jeugdreclassering kan blijven inzetten op vermindering van de risicofactoren en daarnaast kaders bieden op het moment dat de verdachte zich aan hulpverlening onttrekt. Op deze manier kan de verdachte worden geholpen richting zijn volwassenheid.
Tot slot heeft de deskundige M.J. Geradts, werkzaam bij William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, ter zitting naar voren gebracht dat recentelijk een intelligentieonderzoek bij de verdachte is afgenomen. Hieruit is gebleken dat de verdachte op zeer laag niveau functioneert. Aan de hand van dit onderzoek is besloten om geen persoonlijkheidsonderzoek te verrichten. De uitslag van het intelligentieonderzoek wordt meegenomen in de begeleiding van de verdachte.
Strafmodaliteit en strafmaat
De rechtbank heeft, naast het hiervoor genoemde, ook gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken zijn opgelegd en de LOVS-oriëntatiepunten voor de straftoemeting voor minderjarigen.
In verband met het blanco strafblad van de verdachte, zijn open proceshouding, de positieve ontwikkelingen in zijn leven en het feit dat hij zich gedurende een lange periode heeft gehouden aan de (stevige) schorsingsvoorwaarden, ziet de rechtbank geen aanleiding om een jeugddetentie op te leggen, zoals gevorderd door de officier van justitie.
De in het dossier beschikbare informatie over het letsel bij en de gevolgen voor het slachtoffer leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat sprake is geweest van een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit die aan oplegging van een taakstraf in de weg staat.
Alles afwegende zal de rechtbank aan de verdachte een werkstraf van 120 uren, met aftrek van het voorarrest, opleggen. De rechtbank begroot het aantal uren aftrek op acht uur, gelet op het feit dat de verdachte vier dagen in voorarrest heeft gezeten. De rechtbank zal 60 uren van die straf voorwaardelijk opleggen. Zodoende blijft er een (onvoorwaardelijke) werkstraf van 52 uren over. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank een proeftijd van twee jaren verbinden en de bijzondere voorwaarden zoals door de Raad geadviseerd (met uitzondering van het persoonlijkheidsonderzoek). De rechtbank acht deze voorwaarden noodzakelijk om de verdachte ervan te weerhouden zich in de toekomst opnieuw aan strafbare feiten schuldig te maken en ervoor te zorgen dat de verdachte wordt begeleid, om zo de kans op recidive terug te dringen.

7.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
45, 77a, 77g, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 302 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezenverklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
bewezenverklaring
verklaart wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven in paragraaf 3.5 bewezen is verklaard en kwalificeert dit als:
poging tot zware mishandeling;
verklaart het bewezenverklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
straf
veroordeelt de verdachte tot:
een
taakstraf, bestaande uit een
werkstraf, zijnde het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
120 (HONDERDTWINTIG) UREN;
beveelt, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende jeugddetentie zal worden toegepast voor de duur van
60 (ZESTIG) DAGEN;
bepaalt dat de veroordeelde, ook in het geval hij de leeftijd van achttien jaar heeft bereikt, in aanmerking komt voor vervangende jeugddetentie in plaats van vervangende hechtenis;
beveelt dat de tijd, door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van deze werkstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt de maatstaf volgens welke de aftrek overeenkomstig artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht zal geschieden op 2 uren per dag;
bepaalt dat een gedeelte van deze taakstraf, groot
60 (ZESTIG) UREN, niet ten uitvoer zal worden gelegd als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd, die
2 (TWEE) jarenis, houdt aan de volgende voorwaarden:
1. dat hij zich voor het einde van die proeftijd niet schuldig zal maken aan een strafbaar feit;
2. dat hij zich gedurende de proeftijd meldt bij de jeugdreclassering (William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering) op door de jeugdreclassering te bepalen tijdstippen, zo frequent en zo lang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht;
3. dat hij gedurende de proeftijd zal meewerken aan door de jeugdreclassering noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties, die gedurende de begeleiding door de jeugdreclassering noodzakelijk wordt geacht;
4. dat hij gedurende de proeftijd zal meewerken aan begeleiding gericht op het (uiteindelijk) zelfstandig kunnen wonen, ook als dat deelname aan een kamertrainingscentrum inhoudt;
5. dat hij gedurende de proeftijd een zinvolle en door de jeugdreclassering goedgekeurde dagbesteding heeft;
geeft opdracht aan William Schrikker Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, een gecertificeerde instelling die jeugdreclassering uitvoert, om toezicht te houden op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen
aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld
in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- zijn medewerking zal verlenen aan het door de jeugdreclassering te houden
toezicht, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met het vierde lid, van het Wetboek
van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de
jeugdreclassering, zo vaak en zo lang als de jeugdreclassering dit noodzakelijk acht,
daaronder begrepen;
het bevel tot voorlopige hechtenis
heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis van de veroordeelde.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, kinderrechter, voorzitter,
mr. S. van der Harg, kinderrechter,
en mr. M.J. Bouwman, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. E.P.M. van der Hoorn, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 augustus 2024.
Mr. M.J. Bouwman is buiten staat dit vonnis te ondertekenen.
(vul de feitaanduidingen in)