Op 30 juli 2024 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een bezwaarprocedure. De verzoeker had op 13 juni 2024 een verblijfssticker ontvangen met de aantekening dat arbeid wel toegestaan was, maar dat een tewerkstellingsvergunning vereist was. Tegen dit primaire besluit heeft de verzoeker bezwaar gemaakt en verzocht om een voorlopige voorziening, zodat hij gedurende de bezwaarprocedure specifieke arbeid kon verrichten.
De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting uitspraak gedaan. De verweerder, de minister van Asiel en Migratie, heeft op 25 juli 2024 laten weten zich niet te verzetten tegen de toewijzing van het verzoek. Gezien het feit dat de verweerder geen bezwaar had tegen de voorlopige voorziening, heeft de voorzieningenrechter het verzoek als kennelijk gegrond toegewezen.
In de uitspraak is bepaald dat de verweerder het door de verzoeker betaalde griffierecht van € 187 moet vergoeden en dat de verweerder ook de proceskosten van € 875 aan de verzoeker moet betalen. De voorzieningenrechter heeft de uitspraak openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op de website van de rechtspraak. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.