ECLI:NL:RBDHA:2024:12191

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
NL21.9581 01
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om aanhouding en beoordeling van asielaanvraag van LHBTIQ+ persoon uit Uganda

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 30 juli 2024, is het verzoek om aanhouding van de behandeling van het beroep afgewezen. Eiseres, een Ugandese vrouw die zich identificeert als lesbisch, had eerder een asielaanvraag ingediend die door de minister van Asiel en Migratie was afgewezen. Eiseres had verzet aangetekend tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar beroep, wat door de rechtbank gegrond werd verklaard. De rechtbank behandelde het beroep op 12 juli 2024, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de minister. De rechtbank oordeelde dat de redelijke termijn voor een uitspraak ruimschoots was overschreden en dat het niet redelijk was om eiseres nogmaals 12 weken te laten wachten op een inhoudelijke behandeling van haar beroep. De rechtbank stelde vast dat de beroepsgronden van eiseres te laat waren ingediend, maar dat deze termijnoverschrijding niet aan haar te verwijten viel. De rechtbank oordeelde dat de minister onvoldoende had onderzocht of er sprake was van Bahaddar-omstandigheden, die relevant zijn voor de beoordeling van de asielaanvraag van LHBTIQ+ personen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg de minister op om binnen 12 weken een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres. Tevens werd de minister veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9581

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. W.P.R. Peeters),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. S. van der Steen).

Procesverloop

Bij besluit van 10 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres afgewezen als ongegrond.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Bij uitspraak van 12 oktober 2021 heeft de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk verklaard. Eiseres heeft tegen de uitspraak verzet gedaan. Bij uitspraak van 13 juni 2024 heeft de rechtbank het verzet gegrond verklaard.
Bij brief van 10 juli 2024 heeft verweerder verzocht om aanhouding van het beroep.
De rechtbank heeft het beroep op 12 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, [tolk] als tolk en de gemachtigde van de minister.

Verzoek om aanhouding

1. Bij brief van 10 juli 2024 heeft verweerder verzocht om de behandeling van het beroep voor een periode van in elk geval 12 weken aan te houden. Eiseres heeft op 27 maart 2024 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Tijdens deze periode van 12 weken, is verweerder voornemens een nieuw gehoor te houden met eiseres en een besluit op de opvolgende asielaanvraag te nemen. Eiseres verzet zich tegen de aanhouding van het beroep.
2. De rechtbank wijst het verzoek om aanhouding af. Eiseres heeft reeds op 17 juni 2021 beroep ingesteld. De redelijke termijn voor het doen van een rechterlijke uitspraak is ruimschoots verstreken. De rechtbank erkent dat deze overschrijding is veroorzaakt door de rechtbank en dus niet door verweerder, maar dit betekent niet dat het redelijk is dat eiseres nogmaals minstens 12 weken moet wachten voordat haar beroep inhoudelijk wordt behandeld. Daarbij is de planning van verweerder afhankelijk van de beschikbaarheid van een tolk, waardoor het niet valt uit te sluiten dat hij niet binnen de door hem voorgestelde 12 weken een besluit kan nemen. Daarnaast doet een besluit op de opvolgende asielaanvraag niet af aan het feit dat beroep is ingesteld tegen het bestreden besluit en de rechtbank op dit beroep uitspraak moet doen. Als verweerder niet wil dat de rechtbank een uitspraak doet, dan heeft hij de mogelijkheid om het bestreden besluit in te trekken. Dit heeft hij niet gedaan, waardoor de rechtbank hieronder het beroep zal beoordelen.

Ontvankelijkheid

3. Iemand die beroep instelt, moet in het beroepschrift de gronden van het beroep vermelden. Dit staat in artikel 6:5, eerste lid, aanhef en onder d, van de Awb. Dat houdt in: zeggen op welke specifieke punten hij of zij het niet eens is met het bestreden besluit. Als dat niet gebeurt, kan de rechtbank - na een herstelmogelijkheid - het beroep op grond van artikel 6:6 van de Awb niet-ontvankelijk verklaren. De rechtbank laat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep achterwege indien het niet aan eiseres te verwijten valt dat de beroepsgronden niet of niet tijdig zijn ingediend.
4. Eiseres heeft geen beroepsgronden vermeld in het beroepschrift. De rechtbank heeft eiseres bij bericht van 24 juni 2021 verzocht om binnen vijf werkdagen na de dag van verzending van het bericht dit verzuim te herstellen. Eiseres diende dus uiterlijk 1 juli 2021 beroepsgronden in te dienen. Eiseres heeft binnen die termijn geen gronden ingediend. Van eiseres zijn op 3 juli 2021 de beroepsgronden ontvangen. De gemachtigde van eiseres heeft hiervoor als reden opgegeven dat hij geen notificatie heeft ontvangen van het bericht van de rechtbank van 24 juni 2021 en dat hij het bericht eerst later bij toeval heeft gezien.
5. Uit het technisch onderzoek, uitgevoerd op 26 augustus 2021 door Informatievoorzieningenorganisatie (IVO) Rechtspraak, volgt dat in de beroepszaak op 24 juni 2021 om 15:27 uur een notificatiebericht door de griffier naar de gemachtigde van eiseres is verzonden. Verder blijkt uit de
'Ad-Exchange mail server logging'(mailserver van de rechtbank) dat om 15:27 uur een e-mailbericht naar de gemachtigde van eiseres is verzonden. De rechtbank stelt vast dat dit ook het e-mailadres is dat de gemachtigde van eiseres heeft ingevuld in het invoerveld ‘e-mailadres voor notificaties’ in het beroepschrift van 17 juni 2021. Daarnaast volgt uit het technisch onderzoek dat er op 24 juni 2021 geen relevante storingen en/of onderhoudsmeldingen waren.
6. Gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden valt met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid vast te stellen dat de rechtbank een e-mailbericht naar het e-mailadres van de gemachtigde van eiseres heeft verzonden. Nu de gemachtigde van eiseres stelt dat hij het e-mailbericht niet heeft ontvangen, ligt het vervolgens op zijn weg om het vermoeden dat het e-mailbericht hem heeft bereikt te ontzenuwen. De enkele stelling dat toeval bestaat en het mogelijk is dat het e-mailbericht niet is aangekomen, is in dat verband onvoldoende om het vermoeden van ontvangst te ontzenuwen. In beroep heeft de gemachtigde van eiseres gesteld dat hij mogelijk problemen met zijn server had op 24 juni 2021, maar hij heeft deze gestelde problemen niet nader onderbouwd met stukken. De rechtbank is daarom van oordeel dat de beroepsgronden te laat zijn ingediend en dat niet is gebleken dat deze termijnoverschrijding verschoonbaar is.

Bahaddar

7. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 22 juni 2022 [1] volgt dat de bestuursrechter een nationale procedureregel buiten toepassing moet laten wanneer er omstandigheden zijn als bedoeld in paragraaf 45 van het Bahaddar-arrest, [2] om schending van artikel 3 van het EVRM [3] te voorkomen. Bahaddar-omstandigheden doen zich voor als wat een vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd onmiskenbaar tot het oordeel leidt dat verweerder bij uitzetting van die vreemdeling het refoulementverbod, neergelegd in artikel 3 van het EVRM, zou schenden. De bestuursrechter moet beoordelen of zulke bijzondere feiten of omstandigheden zich voordoen. De bestuursrechter doet dit aan de hand van wat een vreemdeling heeft aangevoerd en overgelegd, en het standpunt van verweerder daarover en betrekt daarbij ook algemeen bekende informatie over het land van herkomst van een vreemdeling.
8. De rechtbank betrekt concreet bij haar beoordeling de volgende feiten en omstandigheden. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1987 en heeft de Ugandese nationaliteit. Op 22 december 2019 heeft zij een asielaanvraag in Nederland ingediend. Zij heeft aan haar asielaanvraag ten grondslag gelegd dat zij lesbisch is en dat zij in Uganda een intieme relatie met een vrouw had, waarbij zij werden betrapt. Verweerder vindt eiseres haar verklaringen over haar gestelde lesbische geaardheid en de problemen als gevolg van deze geaardheid ongeloofwaardig. Op 27 maart 2024 heeft eiseres een opvolgende asielaanvraag ingediend. Zij legt aan haar opvolgende asielaanvraag ten grondslag dat zij een nieuwe vrouwelijke partner heeft en dat zij is gegroeid in haar seksuele identiteit. Eiseres heeft verklaringen van haar partner en haar tante, foto’s en WhatsApp berichten overgelegd. In het landenbeleid van verweerder staat dat LHBTIQ+ een zeer fragiele positie hebben in Uganda, ook als gevolg van de ondertekening van de anti-homoseksualiteitswet. [4] Om die reden verleent verweerder in beginsel een asielvergunning aan Ugandese LHBTIQ+.
9. Voor zover verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat het in strijd is met de goede procesorde dat eiseres één dag voor de zitting de opvolgende asielaanvraag heeft toegevoegd aan het digitale dossier, volgt de rechtbank dit niet. Deze stukken waren immers bij verweerder al bekend vanaf het moment van het indienen van de opvolgende asielaanvraag; 27 maart 2024. Op grond van artikel 83, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 houdt de rechtbank bij de beoordeling van het beroep rekening met de feiten en omstandigheden die na het bestreden besluit zijn opgekomen. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het bestreden besluit of daarna geen nader onderzoek heeft verricht naar wat eiseres bij haar opvolgende asielaanvraag heeft aangevoerd. Hoewel voor het antwoord op de vraag of zich Bahaddar-omstandigheden voordoen een zelfstandige beoordeling van de bestuursrechter nodig is, kan de rechtbank zonder dit onderzoek van verweerder niet op deugdelijke wijze beoordelen of onmiskenbaar sprake is van een schending van artikel 3 van het EVRM bij uitzetting. Gelet op de zeer fragiele positie van LHBTIQ+ in Uganda, is het van belang dat verweerder alsnog dit onderzoek verricht en uitdrukkelijk betrekt bij zijn besluitvorming. Het ligt op de weg van verweerder om een nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling uit te voeren.

Conclusies en gevolgen

10. Gelet hierop is het bestreden besluit niet met de vereiste zorgvuldigheid voorbereid en als gevolg daarvan ook niet deugdelijk gemotiveerd. De rechtbank verklaart het beroep daarom gegrond en vernietigt het bestreden besluit. Er is geen mogelijkheid om het geschil finaal te beslechten, omdat het op de weg van verweerder ligt om nogmaals een inhoudelijke beoordeling van eiseres haar asielaanvraag te verrichten. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen om binnen 12 weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit op de asielaanvraag van eiseres te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze uitspraak. De rechtbank acht een beslistermijn van 12 weken redelijk, gezien de asielaanvraag op 22 december 2019 is ingediend en verweerder bij zijn brief van 10 juli 2024 heeft meegedeeld dat hij verwacht dat hij binnen deze termijn een nieuw besluit kan nemen.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1,0).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen 12 weken na bekendmaking van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op de asielaanvraag van eiseres met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750.
Deze uitspraak is gedaan op 30 juli 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Het arrest Bahaddar tegen Nederland van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 19 februari 1998, ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.
3.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
4.Paragraaf C7/35.3.2.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000.