ECLI:NL:RBDHA:2024:12188

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28281
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en opheffing eerdere maatregel in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, een Algerijnse nationaliteit hebbende, was eerder op grond van artikel 59b van de Vreemdelingenwet in bewaring gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 17 juni 2024 is opgelegd, en dat er geen onrechtmatige vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, ondanks het korte tijdsverloop tussen de opheffing van de eerdere maatregel en de oplegging van de nieuwe maatregel. De rechtbank oordeelde dat de administratieve verwerking van de opheffing enige tijd kan vergen en dat de aansluitende oplegging van de maatregel rechtmatig was.

De rechtbank heeft de gronden van de maatregel van bewaring beoordeeld. Verweerder had zware gronden aangevoerd, waaronder het feit dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen en zich eerder aan het toezicht heeft onttrokken. Eiser betwistte enkele van deze gronden, maar de rechtbank oordeelde dat de argumenten van eiser niet voldoende waren om de gronden van de maatregel te weerleggen. De rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring gerechtvaardigd was en dat er geen lichter middel kon worden toegepast, gezien het risico dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een rechtsmiddel tegen deze uitspraak mogelijk binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28281

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Altena-Staalenhoef),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Verweerder heeft de rechtbank op grond van artikel 94, eerste lid, van de Vw van de bewaring in kennis gesteld. Deze kennisgeving wordt gelijkgesteld met een door eiser ingesteld beroep. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedag] 1995 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Opheffing eerdere maatregel
2. Voorafgaand aan de huidige maatregel van bewaring was eiser op grond van artikel 59b van de Vw in bewaring gesteld. Eiser voert aan dat een grondslag ontbreekt voor de vrijheidsbeneming op 17 juni 2024 tussen 15:17 uur, het moment van ondertekening van het besluit tot opheffing van de eerdere maatregel van bewaring, en 15:25 uur, het moment waarop de huidige maatregel is opgelegd.
3. Eiser wordt hierin niet gevolgd. De eerder opgelegde maatregel van bewaring moest immers formeel worden opgeheven voordat de huidige maatregel van bewaring kon worden opgelegd. De administratieve verwerking hiervan kan enige tijd in beslag nemen. Als de nieuwe maatregel daardoor enkele minuten later wordt opgelegd is niettemin sprake van een aansluitend opgelegde maatregel. Het tijdsverloop in dit geval van acht minuten tussen de digitale ondertekening van het proces-verbaal M113 en de oplegging van de huidige maatregel van bewaring maakt naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser gedurende die tijd onrechtmatig van zijn vrijheid beroofd is geweest.
Maatregel van bewaring
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [1] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [2] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser betwist de zware gronden 3a, 3d en 3i. Ten aanzien van zware grond 3a voert eiser aan dat deze grond niet van toepassing is, omdat hij in het kader van de Dublinverordening aan Nederland is overgedragen. Over zware grond 3d voert eiser aan dat zijn identiteit en nationaliteit eerder al zijn vastgesteld door verweerder. Eiser is namelijk eerder op basis van deze personalia overgedragen aan Frankrijk. Verder voert eiser aan dat zware grond 3i onjuist is, omdat eiser zelfstandig wil vertrekken. Ten aanzien van zware gronden 3b en 3c en de lichte gronden refereert eiser zich aan het oordeel van de rechtbank.
6. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Verweerder heeft terecht zware grond 3a aan de maatregel ten grondslag gelegd, nu eiser voorafgaand aan zijn Dublinoverdracht Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen. Ook zware grond 3d heeft verweerder terecht aan de maatregel ten grondslag gelegd. Dat eisers personalia eerder in het kader van een Dublinprocedure zijn aangenomen, betekent niet dat daarmee ook de identiteit en nationaliteit van eiser reeds zijn vastgesteld. Ook zware grond 3i is feitelijk juist, nu eiser tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft verklaard niet terug te keren naar Algerije. De overige, niet betwiste gronden acht de rechtbank eveneens feitelijk juist en voldoende toegelicht. De gronden kunnen de maatregel dan ook dragen.
Lichter middel
7. Eiser voert verder aan dat verweerder een lichter middel had moeten toepassen. Eiser wil niet gedwongen terugkeren naar Algerije, maar zelfstandig vertrekken.
8.
Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat het toepassen van een lichter middel onvoldoende doeltreffend zal zijn om het risico op onttrekking te ondervangen. Daarbij is van belang dat eiser vijf keer eerder met onbekende bestemming is vertrokken en tijdens het gehoor voorafgaand aan de maatregel van de bewaring kenbaar heeft gemaakt niet naar Algerije te willen vertrekken. Verweerder heeft dan ook terecht geconcludeerd dat een lichter middel geen soelaas biedt omdat het niet aannemelijk is dat dit tot eisers vertrek naar Algerije zal leiden.
Ambtshalve toets
9. Ook overigens is er geen reden om de bewaring op enig moment onrechtmatig te achten.
Conclusie
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 29 juli 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
2.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.