ECLI:NL:RBDHA:2024:12185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
5 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28338
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring op grond van artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, van Algerijnse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 21 juni 2024, waarin de maatregel van bewaring was opgelegd op basis van artikel 59 van de Vreemdelingenwet 2000. Tijdens de zitting op 24 juli 2024 was eiser aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde, en werd er een tolk ingeschakeld.

Eiser voerde aan dat de maatregel onrechtmatig was omdat hij niet schriftelijk in een begrijpelijke taal was geïnformeerd over de redenen van de bewaring. De rechtbank oordeelde echter dat, hoewel de informatieplicht niet was nageleefd, dit niet leidde tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank stelde vast dat eiser wel degelijk op de hoogte was van de redenen voor zijn bewaring, onder andere door gesprekken met de tolk en de informatiefolder die hem was verstrekt.

De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitviel, omdat de gronden voor de bewaring voldoende gemotiveerd waren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28338

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. G.A. Dorsman),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. I. Vugs).

Procesverloop

Bij besluit van 21 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Algerijnse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1995.
Artikel 5.3 van het Vb [1]
2.
Eiser voert aan dat sprake is van een schending van artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb. Niet is gebleken dat aan eiser schriftelijk, in een voor hem begrijpelijke taal, de redenen en de inhoud van de maatregel van bewaring zijn medegedeeld alsmede dat daartegen beroep kan worden ingesteld, waarbij eiser recht heeft op rechtsbijstand. Aan hem is slechts een informatiefolder uitgereikt. Deze kan niet in de plaats worden gesteld van de vereiste schriftelijke mededeling. Eiser meent dat geen plaats meer is voor een belangenafweging of dat de belangenafweging in zijn voordeel moet uitvallen, nu verweerder ruim zeven maanden na de uitspraak van de Afdeling [2] van 15 november 2023 [3] nog steeds volhardt in zijn met de wet strijdige praktijk.
3. De Afdeling heeft bij de door eiser genoemde uitspraak van 15 november 2023 uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan.
4. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. De rechtsbijstandverlener van eiser heeft een afschrift van de maatregel ontvangen en eiser heeft met de rechtsbijstandverlener dus de redenen van de bewaring kunnen bespreken. Eiser heeft ook na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Deze belangenafweging valt vooralsnog niet op een andere manier uit vanwege het voortduren van verweerders buitenwettelijke werkwijze. Het gebrek leidt daarom niet tot onrechtmatigheid van de maatregel.
De maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [4] vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3f. zich zonder noodzaak heeft ontdaan van zijn reis- of identiteitsdocumenten;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [5] vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
4f. arbeid heeft verricht in strijd met de Wet arbeid vreemdelingen.
6. Eiser heeft de gronden niet bestreden.
7. Verweerder heeft ter zitting zware gronden 3h en 3f laten vallen.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder lichte grond 4e onvoldoende gemotiveerd. Deze grond is daarom ten onrechte aan de maatregel ten grondslag gelegd. De overige zware en lichte gronden zijn feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Deze gronden kunnen de maatregel dragen.
Lichter middel
9. Voor zover eiser heeft verklaard een dochter te hebben, heeft verweerder daarover overwogen dat niet is gebleken dat zij afhankelijk is van eiser en dat in zoverre daarom geen aanleiding bestaat voor de conclusie dat de bewaring achterwege dient te blijven. Eiser heeft dit niet bestreden. Verweerder heeft ook overigens geen aanleiding hoeven zien om een lichter middel toe te passen.
Ambtshalve toets
10. Ook verder is er geen reden om de maatregel van bewaring op enig moment onrechtmatig te achten.
Conclusie
11. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
12. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is op 29 juli 2024 gedaan door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenbesluit 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
5.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.