ECLI:NL:RBDHA:2024:12121
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen WOZ-beschikking ongegrond verklaard
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de waarde van een onroerende zaak, gelegen aan [adres 1] te [plaatsnaam]. De belanghebbende, vertegenwoordigd door gemachtigde D. van der Locht, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-beschikking van de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, die de waarde op 1 januari 2022 had vastgesteld op € 405.000. De belanghebbende stelde dat de waarde te hoog was en bepleitte een waarde van € 315.000. Tijdens de zitting op 28 juni 2024 trok de belanghebbende enkele beroepsgronden in, waaronder formele punten die betrekking hadden op schending van artikel 40 van de Wet WOZ.
De rechtbank overwoog dat de heffingsambtenaar voldoende aannemelijk had gemaakt dat de vastgestelde waarde niet te hoog was. De vergelijkingsobjecten die door de heffingsambtenaar waren aangedragen, waren voldoende vergelijkbaar met de woning van de belanghebbende op basis van uitstraling, gebruiksoppervlakte, bouwjaar en ligging. De rechtbank verwierp ook de stelling van de belanghebbende dat een vergelijkingsobject aan [adres 2] een lagere WOZ-waarde zou onderbouwen vanwege de betere ligging aan een park. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar rekening had gehouden met de relevante liggingsfactoren.
Daarnaast verwierp de rechtbank de argumenten van de belanghebbende met betrekking tot transacties van andere woningen, omdat deze meer dan een jaar voor de waardepeildatum hadden plaatsgevonden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf aan dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag.