In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2024 uitspraak gedaan in een belastingrechtelijke kwestie tussen een belanghebbende en de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag. De belanghebbende had bezwaar gemaakt tegen de vastgestelde waarde van zijn woning voor de Wet waardering onroerende zaken (Wet WOZ) en verzocht om een kostenvergoeding voor een woningwaarderapport dat hij had ingediend. De heffingsambtenaar had echter geen kostenvergoeding toegekend, wat leidde tot het beroep van de belanghebbende.
Tijdens de zitting op 28 juni 2024 werd de zaak behandeld. De belanghebbende werd vertegenwoordigd door H. Vloet, terwijl de heffingsambtenaar werd bijgestaan door drie advocaten. De rechtbank oordeelde dat de heffingsambtenaar terecht geen vergoeding had toegekend voor het woningwaarderapport, omdat dit rapport volgens de rechtbank niet voldeed aan de eisen van een deskundigenverslag zoals bedoeld in het Besluit proceskosten bestuursrecht. De rechtbank concludeerde dat het rapport vrijwel automatisch was gegenereerd en dat de tijdsbesteding en kosten die de belanghebbende had gemaakt verwaarloosbaar waren.
De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees ook een proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen kregen de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Den Haag. De rechtbank benadrukte dat bij het indienen van hoger beroep een afschrift van de uitspraak moest worden overgelegd en dat het hogerberoepschrift aan bepaalde vereisten moest voldoen.