ECLI:NL:RBDHA:2024:12090

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
24-50013
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbindingsverzoek na verstrijken registratie diplomatiek personeel van de ambassadeur; IPR; Geen verplichting deelneming Nederlandse sociale zekerheid

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 juli 2024 uitspraak gedaan in een ontbindingsverzoek van de werkgever, de ambassade van De Verenigde Mexicaanse Staten, tegen de werknemer, een kok die in dienst was van de ambassade. De werknemer had als kok gewerkt voor de Mexicaanse ambassadeur en zijn verblijf in Nederland was afhankelijk van de aanstelling van deze ambassadeur. Toen de aanstelling van de ambassadeur eindigde, vroeg de werkgever om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Tijdens de procedure hebben partijen echter zelf afspraken gemaakt over het beëindigen van de arbeidsovereenkomst, waardoor de rechter niet meer hoefde te beslissen over het ontbindingsverzoek.

De werknemer verzocht om diverse vergoedingen in verband met het einde van de arbeidsovereenkomst, maar deze verzoeken werden afgewezen. De kantonrechter oordeelde dat de werknemer niet voldoende had onderbouwd dat hij recht had op de gevraagde vergoedingen. De werkgever had aanvankelijk verzocht om ontbinding van de arbeidsovereenkomst op basis van het ontbreken van een geldige registratie, maar dit verzoek werd ingetrokken na de onderlinge afspraken tussen partijen.

De kantonrechter heeft ook de verzoeken van de werknemer om een boete, transitievergoeding, uitbetaling van vakantiedagen, overuren en sociale premies afgewezen. De kantonrechter concludeerde dat de werkgever geen verplichting had om sociale premies af te dragen, aangezien diplomatiek personeel vrijgesteld is van deze verplichtingen. De werknemer had ook geen recht op een billijke vergoeding, omdat het einde van de arbeidsovereenkomst het gevolg was van de afloop van de ambtstermijn van de ambassadeur en niet van ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
ib/C
Zaaknummer: 10874260 RP VERZ 24-50013
Uitspraakdatum: 29 juli 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
de publiekrechtelijke rechtspersoon naar buitenlands recht De Verenigde Mexicaanse Staten, meer specifiek de ambassade van De Verenigde Mexicaanse Staten te Den Haag,
zetelende te Mexico-Stad (Mexico),
verzoekster,
hierna te noemen: de werkgever,
gemachtigde: mr. O. Huisman,
tegen
[verweerder] ,
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de werknemer,
gemachtigde: mr. R.K. Polo Guardo.

1.Kern van de zaak

1.1.
De werknemer heeft als kok gewerkt voor de Mexicaanse ambassadeur. Van de Nederlandse Staat mocht hij slechts in Nederland blijven zolang de aanstelling van deze ambassadeur duurde. Omdat de aanstelling van deze ambassadeur verliep heeft Mexico om ontbinding van de arbeidsovereenkomst gevraagd. Hierover hoeft de rechter niet meer te beslissen omdat partijen in de loop van de procedure zelf afspraken hebben gemaakt over het einde van de arbeidsovereenkomst. De werknemer vraagt om diverse vergoedingen in verband met (het einde van) de arbeidsovereenkomst. Deze worden allemaal afgewezen omdat de werknemer niet voldoende heeft onderbouwd dat hij daar recht op heeft of omdat voor toewijzing geen wettelijke grond is.

2.Het procesverloop

2.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van:
  • het verzoek, ingekomen op 5 januari 2024;
  • het verweerschrift tevens zelfstandig verzoek;
  • de brief van de kant van de werkgever van 20 februari 2024, waarbij het verzoek is gewijzigd;
  • het e-mailbericht van de kant van de werknemer van 25 februari 2024 met bijlagen.
2.2.
Op 1 maart 2024 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek plaatsgevonden. Verschenen zijn de werknemer in persoon, bijgestaan door zijn gemachtigde, en de heer [naam 1] , administratief attaché, namens de werkgever, bijgestaan door zijn gemachtigde. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat op de zitting is besproken. Die aantekeningen bevinden zich in het procesdossier.
2.3.
Bij de mondelinge behandeling hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten, waarbij zij hebben afgesproken de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden te beëindigen per 1 maart 2024. Partijen hebben daarbij ook afgesproken dat zij nog onderling overleg zouden voeren over een eventuele door de werkgever aan de werknemer te betalen vergoeding.
2.4.
Bij e-mailbericht van 2 april 2024 heeft de gemachtigde van de werkgever aan de kantonrechter bericht dat partijen geen overeenstemming hadden bereikt.
2.5.
Bij e-mailbericht van 5 april 2024 heeft de gemachtigde van de werknemer nadere informatie toegestuurd. De kantonrechter heeft daarvan echter geen kennis genomen omdat er geen gelegenheid was gegeven nadere stukken in het geding te brengen en bovendien de werkgever daarop niet heeft kunnen reageren.

3.De feiten

3.1.
De werknemer, geboren op 10 maart 1966 en van Colombiaanse nationaliteit, is vanaf 15 januari 2020 in dienst geweest van de werkgever als kok, laatstelijk op basis van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
3.2.
Het laatstgenoten salaris bedroeg € 1.995,00 per maand exclusief vakantietoeslag. Op het loon werden geen premies of belastingen ingehouden, zodat de werknemer zijn loon netto ontving. Daarnaast betaalde de werkgever de premie zorgverzekering van de werknemer en had hij kost en inwoning.
3.3.
De Minister van Buitenlandse Zaken verstrekt identiteitsbewijzen aan geprivilegieerden. Het gaat dan onder meer om de personeels- en gezinsleden van het Corps Diplomatique en het Corps Consulaire (artikel 1 lid 1 van de Regeling identiteitsbewijzen gepriviligieerden). Op 12 december 2019 heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de werkgever bericht dat de werknemer
“can be registered if a contract is received from the Secretariat of Foreign Relations of Mexico authorising the mission to proceed with Mr. [verweerder] employment in the Netherlands. The Contract must establish that all social security obligations will be provided privately and not include the Netherlands. Upon receipt of the authorized contract […] an identity card for the time of his stay in the Netherlands will be produced. The Ministry wishes to stress that Mr [verweerder] registration will be valid as long as the current Ambassador is posted in the Netherlands. Upon the departure of the current Ambassador, Mr [verweerder] will be deregistered […] and the identity card must be returned.”
3.4.
De werknemer verrichtte zijn werkzaamheden ten behoeve van de ambassadeur van Mexico de heer [naam 2] . Hij werkte en verbleef in diens woning in [plaatsnaam] .
3.5.
Op 15 november 2023 heeft het ministerie van Buitenlandse Zaken aan de werkgever bericht dat, nu de ambtstermijn van [naam 2] op 30 november 2023 eindigt, het ministerie
“reiterates its intention to end the registration of Mr. [verweerder] on the same date, as was agreed.”
3.6.
Bij brief van 17 november 2023 heeft de gemachtigde van de werkgever het volgende aan de werknemer bericht [vertaling uit het Spaans in het Nederlands door de kantonrechter met behulp van Google Translate]:
“[…] Vanaf 15 januari 2020 werk je als kok op de ambassade van Mexico in Nederland en vervult u uw taken in de residentie van de ambassadeur van Mexico, in [plaatsnaam] . Voor de uitoefening van uw functie is u huisvesting ter beschikking gesteld in het huis van de ambassadeur […] (dienstwoning).
[…] Het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland heeft u in 2019 een ​​diplomatieke identiteitskaart verleend, waarmee u bij de Mexicaanse ambassade kunt werken uitsluitend voor de duur van de benoeming van de heer [naam 2] als ambassadeur van Mexico in Nederland. Wanneer de termijn van De heer [naam 2] eindigt, zal het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland het diplomatieke identiteitsbewijs intrekken en vanaf dat moment mag u niet meer verblijven en werken in Nederland (bijlage 1).
Op 13 januari 2023 heeft u schriftelijk bevestigd dat u met bovenstaande en verder op de hoogte was en hebt u bevestigd dat u uw diplomatieke identiteitsbewijs zal overhandigen aan de Mexicaanse ambassade in Nederland en dat u Nederland zal verlaten en die reis met eigen middelen zal bekostigen bij het einde van de benoeming van de heer [naam 2] […].
In de officiële mededeling van 30 oktober 2023 kondigde de Mexicaanse ambassade in Nederland aan dat de benoeming van de heer [naam 2] tot ambassadeur van Mexico in Nederland eindigt op 30 november 2013.
[…]
Mijn cliënt verzoekt u hierbij uw persoonlijke bezittingen weg te halen uit de ambassade van Mexico in Den Haag en de residentie van de Mexicaanse ambassadeur in [plaatsnaam] uiterlijk op 30 november 2023, en uw diplomatieke kaart en de bezittingen van cliënt die aan u zijn verstrekt voor de uitoefening van uw taak terug te geven.
De cliënt stelt voor om uw arbeidsovereenkomst op te zeggen vanaf 30 november 2023. Uw salaris wordt betaald tot 30 november 2023 en cliënt zal een eindafrekening verstrekken in december 2023.
Als u akkoord gaat met bovenstaande en daarnaar handelt, betaalt de opdrachtgever u een compensatie van € 2.700,- bruto in december 2023 bovenop de eindafrekening. […]”

4.Beoordeling

bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1.
De Nederlandse rechter is bevoegd van de verzoeken kennis te nemen omdat de werknemer zijn arbeid gewoonlijk in Nederland verrichtte. Dit volgt uit artikel 21 lid 1 sub b punt i en lid 2 van de Brussel I bis-Verordening. Deze verordening moet door de Nederlandse rechter worden toegepast ook als de andere betrokken staat (in dit geval Mexico) geen EU-lidstaat is.
4.2.
De arbeidsovereenkomst tussen partijen is gesloten ná 17 december 2009, zodat voor de vraag naar het toepasselijk recht gekeken moet worden naar de regels van Verordening (EG) nr. 593/2008 van 17 juni 2008 inzake het recht dat van toepassing is op verbintenissen uit overeenkomst (hierna: Rome I). Volgens Rome I hebben partijen de vrijheid een rechtskeuze te maken. Een gemaakte rechtskeuze mag echter niet tot de situatie leiden dat een werknemer de bescherming verliest die hij geniet op grond van de dwingende bepalingen die overeenkomstig artikel 8 lid 2, 3 en 4 Rome I van toepassing zouden zijn geweest als geen rechtskeuze was gemaakt (artikel 8 lid 1 Rome I). Maar als uit alle omstandigheden blijkt dat de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan is bedoeld in lid 2 of lid 3 dan moet bij het recht van dat andere land worden aangesloten.
4.3.
In de laatste tussen partijen afgesproken schriftelijke arbeidsovereenkomst hebben partijen een rechtskeuze voor het Nederlandse recht vastgelegd. Deze keuze heeft niet tot gevolg dat de werknemer een bescherming verliest die hij anders zou hebben. Verder zijn geen feiten of omstandigheden gebleken waaruit kan volgen dat de arbeidsovereenkomst een kennelijk nauwere band heeft met een ander land dan Nederland, het gewone werkland van de werknemer. Daarom zal de kantonrechter Nederlands recht toepassen op de verzoeken.
de verzoeken van de werkgever
4.4.
De werkgever heeft aanvankelijk verzocht de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden op de grond dat de werknemer geen geldige registratie/ identiteitskaart meer had en dus niet langer in Nederland mocht werken. Onder deze omstandigheden kon, aldus de werkgever, van hem niet gevergd worden dat hij de arbeidsovereenkomst nog langer liet voortduren. Nadat partijen bij de mondelinge behandeling onderling tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn gekomen, heeft hij dit verzoek ingetrokken, zodat daarover niet meer hoeft te worden beslist.
4.5.
De werkgever heeft bij de mondelinge behandeling ook zijn verzoek tot ontruiming door de werknemer van zijn kamer in de ambtswoning van de ambassadeur ingetrokken. Ook daarover hoeft dus geen beslissing meer te worden genomen.
de zelfstandige verzoeken van de werknemer
4.6.
boete
Het verzoek van de werknemer tot oplegging van een boete aan de werkgever wegens het niet respecteren van de opzegtermijn en het niet vragen van toestemming aan de kantonrechter voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst wordt afgewezen omdat de werkgever de arbeidsovereenkomst niet heeft opgezegd.
4.7.
transitievergoeding
Het verzoek van de werknemer tot toekenning van een transitievergoeding, te rekenen vanaf de datum van eerste indiensttreding 15 januari 2020 wordt afgewezen omdat de werknemer daarbij geen belang heeft. Uit de wet volgt al dat de werkgever deze transitievergoeding moet betalen en de werkgever is daartoe bereid. De werknemer kan wel belang hebben bij veroordeling van de werkgever tot betaling van een specifiek bedrag aan transitievergoeding, maar dat is niet verzocht.
4.8.
vakantiedagen
Het verzoek tot uitbetaling van vakantiedagen wordt eveneens afgewezen. De werknemer heeft zijn verzoek namelijk onvoldoende onderbouwd. Hij verzoekt:
“toekenning van volledige uitbetaling van vakantiedagen voor de jaren 2023 en 2022, aangezien deze gedeeltelijk zijn uitbetaald, 15 dagen van 2023 en 15 dagen 2022”.In zijn verzoek stelt hij verder niets over dit verzoek. Hij heeft dus niet uitgelegd hoe hij aan deze berekening komt. De werkgever heeft vervolgens gemotiveerd betwist dat er nog vakantiedagen openstaan. Hij heeft in een overzicht vermeld op hoeveel vakantie de werknemer volgens de arbeidsovereenkomst recht had (namelijk 20 dagen, conform het wettelijk minimum van artikel 7:634 BW) en op welke dagen en welke data de werknemer in de bewuste jaren vakantie heeft opgenomen. Uit dit overzicht volgt dat hij alle vakantiedagen heeft opgenomen. De werknemer heeft niet ontkend dat hij op de dagen uit het overzicht vakantie heeft genoten, maar heeft vervolgens aangevoerd dat hij in 2020 minder vakantie had opgenomen dan waarop hij recht had en dat deze dagen zijn doorgeschoven. Het recht op niet-opgenomen vakantiedagen vervalt echter zes maanden na de laatste dag van het betreffende kalenderjaar (artikel 7:640a BW). De werknemer heeft niet gesteld dat hij tot aan dat tijdstip (dus tot 1 juli 2021) redelijkerwijs niet in staat was zijn vakantiedagen op te nemen. De kantonrechter kan dus niet vaststellen dat er nog vakantiedagen open staan.
4.9.
overuren
4.9.1.
In de schriftelijke arbeidsovereenkomst staat over overuren het volgende:
“Due to the nature of his position, it may be necessary for the EMPLOYEE to work overtime as required by the needs of the business of THE EMBASSY. This has been taken into account when the EMPLOYEE’S salary was determined and thus the EMPLOYEE WILL not be entitled to payment of any compensation for overtime work.”
4.9.2.
De werknemer verzoekt:
“uitbetaling van overuren toe te kennen in overeenstemming met de schatting in de aanvraag die al naar de andere partij is gestuurd, in verband met echte werktijden van mijn cliënt die waren maandag tot vrijdag, vanaf 8.00 a.m. tot 4,00 p.m. en vanaf 8.00 p.m. tot 9,30 p.m. volgens de AOK niet te betalen als de werktijden waren redelijk. Maar 9 uren en helft per dag is niet in ons visie een geval van redelijk werktijd. Mijn cliënt heeft ook verschillend feesten, events en andere speciale maaltijden ook gewerkt.”
4.9.3.
Dit verzoek wordt afgewezen omdat de werknemer onvoldoende duidelijk heeft gemaakt wat hij precies wil. Hij verwijst naar een aanvraag die niet aan de kantonrechter is overgelegd en noemt geen aantal uren of gewenst bedrag. Daardoor kan de kantonrechter dit verzoek niet goed beoordelen.
4.10.
sociale premies
4.10.1.
De werknemer verzoekt:
“De Ambassade veroordelen en dwingen om alle sociale premies te betalen die verschuldigd zijn gedurende de vier jaar van mijn cliënt terugbetaling en/of betaling aan de Nederlandse Staat en het UWV en deze betalingen te rapporteren, zodat mijn cliënt van de premies kan genieten en een WW-werkloosheidsuitkering kan ontvangen. Werkloosheidsuitkeringen worden aan UWV betaald van elke jaar, en dan veroordelen deze betalingen de maximale tijd die ze zich kunnen veroorloven om dit te doen en rekening houden dat de werknemer door die alle jaren van de AOK zonder medische hulp of preventieve service van de Arbodienst wet van arbeidsongevallen was, alleen verzekerd was in de Zorgverzekering Wet, die de Ambassade ook niet meer betaalt.”
De kantonrechter begrijpt dat de werknemer in dit verzoek doelt op afdracht van premies aan het UWV ten behoeve van deelname aan de Nederlandse sociale verzekeringen.
4.10.2.
Op grond van de Nederlandse wet is de werkgever niet verplicht voor de werknemer sociale premies af te dragen. Diplomatiek personeel (waaronder de werknemer valt) is namelijk vrijgesteld van alle belastingen en rechten (artikel 34 van het Verdrag van Wenen inzake diplomatiek verkeer van 18 april 1961). Tegenover de Nederlandse Staat heeft de werkgever zich bovendien verbonden ervoor te zorgen dat de het Nederlandse socialezekerheidssysteem niet wordt betrokken bij de werknemer en dat dergelijke verplichtingen tegenover hem particulier worden vervuld (zie 3.3).
4.10.3.
De vraag is dus of de werkgever in de onderlinge relatie tot de werkgever toch een verplichting had tot afdracht van sociale premies aan het UWV. Volgens de werkgever is dat niet het geval. Hij stelt zich op het standpunt dat de werknemer een relatief hoog salaris ontving en geacht werd dat te gebruiken om zich particulier bij te verzekeren.
4.10.4.
In de schriftelijke arbeidsovereenkomst staat over sociale premies het volgende:
SIXTH: THE EMPLOYEE has the following rights:
[…]
2. Where applicable, be incorporated to the Dutch social security regime or to an equivalent insurance. For such purposes, both THE EMBASSY and THE EMPLOYEE will take care of their respective contribution duties, as provided by the Dutch legislation.”
Hierin kan de kantonrechter geen verplichting tot afdracht van premies lezen. Er wordt immers verwezen naar een bijdrageplicht volgens de Nederlandse wet (die er niet is) en aan de deelname aan het Nederlandse socialezekerheidsstelsel wordt het voorbehoud gekoppeld dat dit alleen geldt als deze regeling van toepassing is (wat niet het geval is). De conclusie is dat de werkgever geen verplichting tot afdracht van sociale premies ten behoeve van deelname aan de Nederlandse sociale verzekeringen heeft, zodat het verzoek moet worden afgewezen.
4.10.5.
De kantonrechter is wel van oordeel dat de werkgever tegenover de werknemer niet als een goed werkgever heeft gehandeld door hem niet uit te leggen dat hij – ondanks de hierboven geciteerde afspraak in de arbeidsovereenkomst – niet zou deelnemen aan het Nederlandse sociale zekerheidssysteem dan wel aan een gelijkwaardig (particulier) systeem. Anders dan de werkgever is de kantonrechter van oordeel dat de werknemer dat niet hoefde af te leiden uit het feit dat in zijn loonstrook niet stond dat premies werden afgedragen. Op zijn loonstrook stond namelijk evenmin dat de werkgever zijn ziektekostenverzekering betaalde, terwijl dat wel het geval was. Door niet duidelijk aan de werknemer uit te leggen dat hij zich zelf moest verzekeren tegen werkloosheid en arbeidsongeschiktheid, heeft de werkgever de werknemer de mogelijkheid onthouden desgewenst zelf te zorgen voor een particuliere verzekering. Dat betekent echter niet dat de kantonrechter de werkgever kan verplichten er alsnog voor te zorgen dat de werknemer deelneemt aan de Nederlandse sociale verzekeringen.
4.11.
billijke vergoeding
4.11.1.
De werknemer verzoekt:
“Uitbetaling van en billijke vergoeding omdat mijn cliënt most de huisvesting verlaten zonder de AOK beëindigd en was zonder ID kaart ook. Een werknemer zonder papieren is altijd een werknemer en heeft recht om zijn rechten beschermend te zijn.
4.11.2.
Aan dit verzoek heeft de werknemer ten grondslag gelegd dat de werkgever zich op onregelmatige en onrechtmatige wijze tegenover hem op het standpunt heeft gesteld dat de arbeidsovereenkomst per 30 november 2023 was beëindigd en hem heeft opgedragen zijn kamer in de woning van de ambassadeur te verlaten en zijn identiteitskaart in te leveren, terwijl in werkelijkheid zijn arbeidsovereenkomst nog niet was beëindigd. Hij kreeg een brief waarin stond dat hij 20 dagen had om te vertrekken, welke termijn op zijn verzoek met slechts tien dagen kon worden verlengd. Hierdoor kwam hij in korte tijd zonder inkomen en zonder zorgverzekering op straat te staan. Doordat hij niet over de juiste papieren beschikte, kon hij geen andere huisvesting zoeken. Daarnaast heeft de werkgever zich volgens de werknemer niet gehouden aan zijn verplichtingen tot betaling van sociale premies (waardoor hij ook geen recht had op een uitkering), een transitievergoeding, volledige vakantiedagen en overuren.
4.11.3.
De werkgever betwist dat hij de werknemer plotseling op straat heeft gezet. Volgens hem was de werknemer ervan op de hoogte dat hij niet langer voor de ambassade zou werken als de toenmalige ambassadeur zou vertrekken en is hij er op 30 oktober 2023 mondeling over geïnformeerd dat de ambassadeur zou vertrekken en dat hij op zoek moest naar andere woonruimte. Dit is op 17 november 2023 nog eens schriftelijk aan de werknemer bevestigd (zie 3.6). Het handelen van de werkgever is geen ernstig verwijtbaar handelen geweest, aldus de werkgever.
4.11.4.
Artikel 7:671b lid 9 aanhef en onder c BW bepaalt dat de kantonrechter bij inwilliging van een verzoek om ontbinding van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd aan de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen indien de ontbinding van de arbeidsovereenkomst het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Zo’n geval doet zich hier echter niet voor. De kantonrechter kan namelijk niet vaststellen dat het door de werknemer gestelde handelen van de werkgever (zonder inkomen op korte termijn op straat zetten) heeft geleid tot het einde van de arbeidsovereenkomst. Het einde van de arbeidsovereenkomst is immers het gevolg van het aflopen van de ambtstermijn van de vorige ambassadeur en het vervolgens door de Nederlandse Staat intrekken van de registratie van de werknemer, waardoor hij niet meer in Nederland mocht verblijven en dus ook niet kon werken. Een andere grondslag voor een billijke vergoeding in de situatie van de werknemer kent de wet niet. Reeds daarom moet het verzoek om een billijke vergoeding worden afgewezen. De kantonrechter hoeft dus niet meer in te gaan op de vraag of een billijke vergoeding kan worden toegekend hoewel het ontbindingsverzoek is ingetrokken, waardoor de kantonrechter geen beslissing tot ontbinding meer neemt.
4.11.5.
De werknemer vordert uitdrukkelijk (een door de kantonrechter te begroten) billijke vergoeding. Hij heeft niet gesteld dat hij schade zou hebben geleden en welke schade dat dan zou zijn. Hij vordert ook geen schadevergoeding (als bedoeld in artikel 7:686 BW, gelezen in verbinding met artikel 6:74 en 7:611 BW). De kantonrechter kan dus geen beslissing over eventuele door de werknemer geleden schade nemen.
proceskosten
4.12.
Partijen hebben over en weer verzocht de andere partij in de proceskosten te veroordelen. De kantonrechter zal bepalen dat iedere partij de eigen kosten moet dragen. De kantonrechter is van oordeel dat dat past bij de uitkomst van de zaak. Het argument van de werkgever dat de werknemer ook voorafgaand aan een procedure had kunnen instemmen met een beëindigingsvoorstel acht de kantonrechter niet overtuigend om tot een kostenveroordeling van de werknemer te komen, omdat zij er begrip voor heeft dat de werknemer het handelen van de werkgever wilde voorleggen aan de rechter.

5.De beslissing

De kantonrechter:
5.1.
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt.
5.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I.D. Bellaart, kantonrechter en op 29 juli 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.
De griffier is niet in staat
deze beschikking te ondertekenen