ECLI:NL:RBDHA:2024:12084

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
SGR 23/8570
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift niet-ontvankelijk vanwege ontoereikende machtiging; beroep ongegrond

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2024, in de zaak SGR 23/8570, wordt het beroep van eiser tegen de niet-ontvankelijkheid van zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor blauwe historische kentekenplaten behandeld. Eiser had zijn aanvraag op 24 mei 2023 ingediend, maar deze werd afgewezen. Het bezwaar dat eiser indiende op 5 juli 2023 werd door verweerder, de algemeen directeur van de Dienst Wegverkeer (RDW), niet-ontvankelijk verklaard op 27 juli 2023, omdat eiser geen geldige machtiging had overgelegd.

De rechtbank oordeelt dat verweerder terecht het bezwaar niet inhoudelijk heeft behandeld. Eiser had een machtiging overgelegd die niet specifiek genoeg was, en verweerder had eiser de kans gegeven om dit verzuim te herstellen. Eiser heeft echter niet voldaan aan deze mogelijkheid, aangezien de opnieuw ingediende machtiging met de toevoeging 'RDW' nog steeds niet voldeed aan de vereisten. De rechtbank concludeert dat de machtiging niet geldig was, waardoor verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk kon verklaren.

De uitspraak eindigt met de beslissing dat het beroep ongegrond is, en dat eiser het door hem betaalde griffierecht niet terugkrijgt. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. Eiser kan in hoger beroep gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: A.G.P. Heijstek),
en

de algemeen directeur van de Dienst Wegverkeer (RDW), verweerder

(gemachtigde: F. Schuring).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn bezwaar tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor blauwe historische kentekenplaten.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 24 mei 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 27 juli 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser tegen de afwijzing niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. Eiser was niet aanwezig.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder het bezwaar van eiser niet inhoudelijk hoefde te behandelen, omdat eiser geen goede machtiging heeft overgelegd.
2.1.
Eiser heeft een aanvraag ingediend voor blauwe historische kentekenplaten. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen. Op 5 juli 2023 heeft de gemachtigde van eiser daartegen bezwaar gemaakt onder nader aan te vullen gronden. Hij heeft daarbij een machtiging van 2 januari 2023 overgelegd. In de machtiging is niet gespecificeerd voor welke procedure de machtiging is verleend. Verweerder heeft daarom bij brief van 6 juli 2023 gevraagd om een meer specifieke machtiging. In dezelfde brief is eiser gevraagd om de gronden van het bezwaar toe te zenden. Eiser heeft daarop dezelfde machtiging nogmaals toegestuurd, waarbij handgeschreven ‘RDW’ is toegevoegd in het invulveld waarin het geschil moet worden gespecificeerd. Verder heeft eiser in zijn begeleidende brief vermeld dat de juridische onderbouwing van het besluit ontbreekt.
2.2.
Verweerder heeft het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard omdat hem nog steeds niet duidelijk is geworden op welke procedure bij de RDW de machtiging ziet, en omdat geen gronden van bezwaar zijn ingediend. Eiser is het daar niet mee eens.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser niet inhoudelijk hoefde te behandelen. De rechtbank legt hierna uit hoe ze tot dit oordeel komt.
3.1.
Een ieder kan zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan, of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen. [1] Het bestuursorgaan kan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen. [2]
Een bezwaar kan, als niet is voldaan aan de daaraan gestelde vereisten, niet-ontvankelijk worden verklaard als de indiener de gelegenheid heeft gehad om het verzuim binnen een daartoe gestelde termijn te herstellen. [3]
3.2.
De machtiging van 2 januari 2023 die eiser bij zijn bezwaar voegde, voldeed niet omdat daarin niet is vermeld voor welke procedure de machtiging is verleend. Eiser is met de brief van 6 juli 2023 in de gelegenheid gesteld het verzuim te herstellen. In die brief is bovendien vermeld dat als het verzuim niet binnen twee weken zou worden hersteld, het bezwaar niet-ontvankelijk kon worden verklaard.
3.3.
Eiser heeft het gebrek niet hersteld. Het opnieuw indienen van dezelfde machtiging met daarop de toevoeging ‘RDW’, is daarvoor ontoereikend. Met die enkele toevoeging is namelijk nog steeds niet duidelijk gemaakt dat eiser de heer Heijstek heeft gemachtigd om voor hem in deze kwestie bezwaar te maken. Bovendien kan de toevoeging niet gelden als een bekrachtiging van de eerdere machtiging. Of de toevoeging ‘RDW’ is geplaatst op een fotokopie of op het originele machtigingsformulier is daarbij niet van belang.
3.4.
Omdat er geen sprake was van een geldige machtiging mocht verweerder het bezwaarschrift niet-ontvankelijk verklaren. Of het bezwaar al dan niet is voorzien van gronden behoeft daarom geen verdere bespreking.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder het bezwaar van eiser
niet-ontvankelijk mocht verklaren.
5. Eiser krijgt het door hem betaalde griffierecht niet terug en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 2:1, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.Artikel 2:1, derde lid, van de Awb.
3.Artikel 6:6, aanhef en onder a, van de Awb.