In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de Autoriteit Persoonsgegevens om zijn klacht over onrechtmatige gegevensverwerking niet verder te onderzoeken. Eiser had een klacht ingediend naar aanleiding van een vermeend datalek waarbij persoonsgegevens door een medewerker van ABN AMRO Bank zouden zijn gedeeld met zijn voormalig curator, terwijl deze curator niet meer bevoegd was na de opheffing van het faillissement op 7 juli 2022. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de klacht afgewezen en verklaarde dat nader onderzoek nodig zou zijn om te bepalen of er sprake was van onrechtmatige verwerking van gevoelige persoonsgegevens. De rechtbank heeft op 19 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van de verweerder aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de Autoriteit Persoonsgegevens terecht heeft afgezien van nader onderzoek. De rechtbank stelt vast dat er geen nader onderzoek nodig is om de overtreding vast te stellen, omdat de uitwisseling van gegevens tussen de Bank en de voormalig curator onrechtmatig was en de Bank de overtreding heeft erkend. Echter, eiser heeft geen schade geleden door het besluit van 17 augustus 2023, waardoor zijn beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank concludeert dat de Autoriteit Persoonsgegevens de AVG-klacht van eiser niet nader hoefde te onderzoeken en verklaart het beroep tegen het besluit van 28 maart 2024 ongegrond. Tevens wordt verweerder opgedragen het griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.