ECLI:NL:RBDHA:2024:12074

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
SGR 23/6174
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een AVG-klacht over onrechtmatige gegevensverwerking door de Autoriteit Persoonsgegevens

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van de Autoriteit Persoonsgegevens om zijn klacht over onrechtmatige gegevensverwerking niet verder te onderzoeken. Eiser had een klacht ingediend naar aanleiding van een vermeend datalek waarbij persoonsgegevens door een medewerker van ABN AMRO Bank zouden zijn gedeeld met zijn voormalig curator, terwijl deze curator niet meer bevoegd was na de opheffing van het faillissement op 7 juli 2022. De Autoriteit Persoonsgegevens heeft de klacht afgewezen en verklaarde dat nader onderzoek nodig zou zijn om te bepalen of er sprake was van onrechtmatige verwerking van gevoelige persoonsgegevens. De rechtbank heeft op 19 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser en de gemachtigden van de verweerder aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de Autoriteit Persoonsgegevens terecht heeft afgezien van nader onderzoek. De rechtbank stelt vast dat er geen nader onderzoek nodig is om de overtreding vast te stellen, omdat de uitwisseling van gegevens tussen de Bank en de voormalig curator onrechtmatig was en de Bank de overtreding heeft erkend. Echter, eiser heeft geen schade geleden door het besluit van 17 augustus 2023, waardoor zijn beroep tegen dit besluit niet-ontvankelijk wordt verklaard. De rechtbank concludeert dat de Autoriteit Persoonsgegevens de AVG-klacht van eiser niet nader hoefde te onderzoeken en verklaart het beroep tegen het besluit van 28 maart 2024 ongegrond. Tevens wordt verweerder opgedragen het griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/6174

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

de Autoriteit Persoonsgegevens, verweerder

(gemachtigde: mr. O.S. Nijveld en mr. A. Karimi).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder om zijn klacht niet verder te onderzoeken.
1.1.
Verweerder heeft deze klacht met het besluit van 15 maart 2023 afgewezen. Met het besluit van 17 augustus 2023 is het bezwaar van eiser daartegen kennelijk ongegrond verklaard. Met het bestreden besluit van 28 maart 2024 is het besluit van 17 augustus 2023 ingetrokken, en het bezwaar (opnieuw) kennelijk ongegrond verklaard. [1]
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft een AVG [2] -klacht ingediend bij verweerder. Volgens eiser is er een niet gemeld datalek van zijn voormalig curator en ABN AMRO Bank (de Bank). Een medewerker van de Bank zou in een telefoongesprek op 19 juli 2022 persoonsgegevens van eiser hebben gedeeld met de voormalig curator van eiser. De curator was op dat moment niet meer bevoegd, omdat eisers faillissement op 7 juli 2022 was opgeheven.
2.1.
Volgens verweerder klaagt eiser niet over een (vermeend) datalek, [3] maar over een (vermeende) onrechtmatige verwerking van gevoelige persoonsgegevens. [4] Om vast te kunnen stellen of er sprake is van een onrechtmatige verwerking van gevoelige persoonsgegevens is volgens verweerder nader onderzoek nodig. In dit geval heeft verweerder afgezien van het doen van nader onderzoek. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder mocht afzien van nader onderzoek.
Wat vindt eiser?
3. Er is geen nader onderzoek nodig om de overtreding te kunnen vaststellen. De uitwisseling van eisers gegevens tussen de Bank en de voormalig curator was onrechtmatig. De Bank heeft de overtreding erkend. Ten onrechte hebben de Bank en de voormalig curator het datalek niet gemeld bij verweerder.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Beroep tegen het besluit van 17 augustus 2023
4. Verweerder heeft het besluit van 17 augustus 2023 ingetrokken. Eiser heeft niet gesteld schade te hebben geleden als gevolg van het besluit van 17 augustus 2023. Gelet hierop heeft eiser geen belang meer bij een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep tegen het besluit van 17 augustus 2023. De rechtbank verklaart daarom het beroep van eiser voor zover gericht tegen het ingetrokken besluit niet-ontvankelijk wegens het ontvallen van procesbelang.
Beroep tegen het besluit van 28 maart 2024
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder kon afzien van het doen van nader onderzoek. De rechtbank legt hierna uit hoe ze tot dit oordeel komt.
5.1.
Volgens de wet moet verweerder klachten behandelen in de mate waarin dat gepast is. [5] Dat betekent dat verweerder beleidsvrijheid heeft om te bepalen in welke zaken zij handhavend optreedt en in welke zaken niet. Verweerder hanteert daarbij een vaste werkwijze. [6] De vaste werkwijze houdt in dat verweerder een eerste inhoudelijke beoordeling doet van een klacht die aan de formele vereisten voldoet. Deze eerste inhoudelijke beoordeling kan drie uitkomsten hebben: er is een overtreding, er is geen overtreding of het is (nog) niet duidelijk of er een overtreding is. Als (nog) niet duidelijk is of er een overtreding is, dan bepaalt verweerder of zij de klacht verder gaat onderzoeken. Dat bepaalt verweerder aan de hand van criteria die zij op haar website heeft vermeld.
5.2.
Gelet op de beschikbare informatie kon verweerder concluderen dat een overtreding [7] (nog) niet kon worden vastgesteld. Het is namelijk niet duidelijk welke gegevens tijdens het telefoongesprek zijn uitgewisseld. Verweerder kon daarom niet vaststellen of de verwerking noodzakelijk was ter behartiging van een gerechtvaardigd belang, bijvoorbeeld op grond van de Faillissementswet na een vereffening van een faillissement. Het e-mailbericht van 15 september 2022 van de Bank maakt dat niet anders. Daarin schrijft de Bank weliswaar dat de voormalig curator had moeten meedelen dat het onder curatele staan was beëindigd, en dat de informatie dan niet aan hem zou zijn verstrekt, maar dat betekent nog niet dat de AVG is overtreden. Om te kunnen vaststellen of er een overtreding is, moet immers (onder meer) duidelijk zijn welke gegevens zijn uitgewisseld. Daarvoor is nader onderzoek nodig.
5.3.
Verweerder heeft aan de hand van de criteria op haar website uitgelegd waarom zij de klacht van eiser niet nader onderzoekt. De vermeende overtreding heeft niet lang voortgeduurd en het telefoongesprek vond geruime tijd geleden plaats. Ook is er in vergelijking tot andere (vermeende) overtredingen geen sprake van een bredere maatschappelijke betekenis en raakt de overtreding alleen eiser zelf. Daarnaast valt het onderwerp van de overtreding niet binnen een van de thema’s die verweerder in 2024 centraal heeft gesteld. De mate waarin verweerder effectief en efficiënt kan optreden is bovendien beperkt, omdat de kern van het onderliggende geschil met eisers voormalig curator niet primair gelegen is in een schending van de AVG. De rechtbank kan verweerder daarin volgen. Verweerder mocht daarom afzien van het doen van nader onderzoek.

Conclusie en gevolgen

6. De rechtbank verklaart het beroep tegen het vervangende besluit van 28 maart 2024 ongegrond. Dat betekent dat verweerder de AVG-klacht van eiser niet nader hoefde te onderzoeken.
6.1.
Het beroep tegen het ingetrokken besluit van 17 augustus 2023 is niet-ontvankelijk wegens een gebrek aan procesbelang. Wel moet verweerder het griffierecht van € 184,- aan eiser terugbetalen.
6.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 17 augustus 2023 niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen het bestreden besluit van 28 maart 2024 ongegrond;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft het beroep van rechtswege mede betrekking op het bestreden besluit.
2.Algemene Verordening Gegevensbescherming.
3.Artikel 4, aanhef en onder 12, van de AVG.
4.Artikel 6, eerste lid, van de AVG in samenhang gelezen met artikel 5 van de AVG.
5.Artikel 57, eerste lid, aanhef en onder f, van de AVG.
6.Zie: www.autoriteitpersoonsgegevens.nl/een-tip-of-klacht-indienen-bij-de-ap/behandeling-van-klachten-door-de-ap.
7.Onrechtmatige gegevensverwerking, artikel 6 van de AVG.