ECLI:NL:RBDHA:2024:12072

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
2 augustus 2024
Zaaknummer
SGR 23/7848
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en weigering van een verklaring van geen bezwaar in het kader van nationale veiligheid en vertrouwensfuncties

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking en weigering van een verklaring van geen bezwaar (VGB) behandeld. Eiser, een Universitair Hoofddocent A aan de Nederlandse Defensieacademie, heeft sinds 1999 de Nederlandse nationaliteit en een Iraanse achtergrond. De minister van Defensie heeft op 16 juni 2022 de VGB B van eiser ingetrokken en op 25 november 2022 geweigerd om een VGB C te verstrekken, met als reden dat er onvoldoende waarborgen zijn dat eiser zijn vertrouwensfunctie kan vervullen zonder risico op ongewenste beïnvloeding vanuit Iran. De rechtbank heeft de zaak op 19 juni 2024 behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigden van de verweerder.

De rechtbank oordeelt dat de minister in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat er onvoldoende waarborgen zijn voor de vertrouwensfunctie van eiser. De rechtbank wijst erop dat de geopolitieke situatie met Iran is verslechterd en dat de dreiging van ongewenste beïnvloeding is toegenomen. Eiser heeft betoogd dat hij geen vertrouwensfunctie bekleedt en dat hij geen geclassificeerde informatie behandelt, maar de rechtbank volgt deze redenering niet. De rechtbank concludeert dat de minister het algemeen belang van nationale veiligheid zwaarder heeft kunnen laten wegen dan de persoonlijke belangen van eiser. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de intrekking van de VGB B en de weigering van de VGB C standhouden. Eiser krijgt geen griffierecht terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/7848

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. D. van Zoelen),
en

de minister van Defensie, verweerder

(gemachtigden: [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en de weigering van een verklaring van geen bezwaar (VGB).
1.1.
Bij besluit van 16 juni 2022 heeft verweerder de VGB op veiligheidsmachtigingsniveau B (VGB B) van eiser ingetrokken en bij aanvullend besluit van 25 november 2022 heeft verweerder geweigerd eiser een VGB op veiligheidsmachtigingsniveau C (VGB C) te verstrekken. Met het bestreden besluit van 10 oktober 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder daarbij gebleven.
1.2.
Verweerder heeft voor de gerubriceerde informatie die ten grondslag heeft gelegen aan de besluitvorming een beroep gedaan op beperkte kennisneming als bedoeld in artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
1.3.
Bij beslissing van 6 juni 2024 heeft de geheimhoudingskamer de beperking van kennisneming tot de rechtbank gerechtvaardigd geacht. Eiser heeft de rechtbank toestemming verleend om kennis te nemen van de gerubriceerde informatie. [1]
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 19 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?

2. Eiser heeft een Iraanse achtergrond en heeft sinds 1999 de Nederlandse nationaliteit. Sinds 1 april 2016 is hij werkzaam als Universitair Hoofddocent A sensoren aan de faculteit Militaire Wetenschappen van de Nederlandse Defensieacademie (NLDA). Dat is een vertrouwensfunctie op veiligheidsmachtigingsniveau C. Hij heeft op 8 maart 2016 een VGB B gekregen. In 2021 is eiser onderworpen aan een hernieuwd veiligheidsonderzoek door de MIVD. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder de VGB B van eiser ingetrokken en geweigerd een VGB C te verstrekken. Vanwege het risico op ongewenste beïnvloeding vanuit Iran zijn er volgens verweerder onvoldoende waarborgen aanwezig dat eiser onder alle omstandigheden de uit zijn vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten kan vervullen.
Wat vindt eiser in beroep?
3.
Eiser oefent in wezen geen vertrouwensfunctie uit. Hij komt niet in aanraking met geclassificeerde informatie en hij raadpleegt slechts openbare bronnen. Hij is theoreticus en voert wetenschappelijk onderzoek uit, geen toegepast onderzoek. Verweerder had maatregelen kunnen nemen om eventuele risico’s te ondervangen zodat eiser zijn functie kon blijven uitoefenen. Eerder heeft eiser onder dezelfde omstandigheden wel een VGB gekregen en er zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden. Eiser heeft nooit deelgenomen of steun verleend aan activiteiten die nationale veiligheid kunnen schaden. Ook heeft hij altijd toestemming gevraagd en gekregen voor reizen naar Iran. Het besluit is onevenredig, gelet op zijn leeftijd en de (geringe) kans dat hij een andere passende baan vindt. Eiser is werkzaam in een zeer specialistisch vakgebied.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid de VGB B van eiser kon intrekken en de VGB C kon weigeren. De rechtbank legt hierna uit hoe ze tot dit oordeel komt.
4.1.
Een VGB kan alleen worden geweigerd als er onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen. [2] Als daarvan geen sprake (meer) is, kan verweerder ook een VGB intrekken. [3] Bij de beoordeling of onvoldoende waarborgen aanwezig zijn, heeft verweerder beoordelingsruimte. De rechtbank toetst dit daarom terughoudend.
4.2.
Functies die de mogelijkheid bieden de nationale veiligheid te schaden worden aangewezen als vertrouwensfuncties waarvoor een VGB vereist is. Niet kan worden uitgesloten dat eiser in contact komt met gegevens en informatie over de feitelijke toepassing van technologieën bij de Nederlandse krijgsmacht, bijvoorbeeld via de begeleiding van studenten bij het schrijven van hun scriptie. Daarnaast zal eiser vanwege zijn functie goed zicht hebben van het kennisniveau binnen Defensie in het algemeen, en binnen de NLDA in het bijzonder. Het standpunt van eiser dat hij in wezen geen vertrouwensfunctie bekleedt en dat daarom geen VGB hoeft te worden afgegeven, volgt de rechtbank dan ook niet.
4.3.
Verweerder kon tot de conclusie komen dat er onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat eiser onder alle omstandigheden de uit zijn vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten kan vervullen. Er bestaat namelijk risico op ongewenste beïnvloeding vanuit Iran, wat een bedreiging vormt voor de onafhankelijkheid van eiser en daarmee voor de nationale veiligheid. Hoewel de feitelijke omstandigheden van eiser als persoon sinds de eerdere afgifte van een VGB niet zijn veranderd, zijn de geopolitieke verhoudingen met Iran dat wel. De dreiging vanuit Iran is de afgelopen jaren toegenomen en er is sprake van een verhoogde kans op ongewenste beïnvloeding door de Iraanse autoriteiten. Deze ontwikkelingen staan onder meer duidelijk weergegeven in het Dreigingsbeeld statelijke actoren van de AIVD, MIVD en NCTV. [4] Daarin is onder andere te lezen dat Iran proliferatiegevoelige kennis en apparatuur wil verwerven in westerse landen, waaronder Nederland, onder andere via heimelijke verwervingsnetwerken, kennisinstellingen, studenten en onderzoekers, [5] en dat Iran een verscheidenheid aan heimelijke en openlijke acties voert om hoogwaardige technologie en proliferatiegevoelige kennis en goederen in Nederland te bemachtigen. [6] Het is aannemelijk dat Iran daartoe druk uitoefent op de Iraanse diaspora in Nederland. [7] Deze dreiging is voldoende concreet om ten grondslag te kunnen liggen aan de intrekking en weigering van de VGB’s.
4.4.
De toegenomen dreiging en interesse vanuit Iran in combinatie met het interessante profiel van eiser, de banden die hij heeft en onderhoudt met familieleden in Iran en zijn bezoeken aan Iran, maken dat verweerder heeft kunnen concluderen dat er een risico bestaat op ongewenste inmenging uit Iran. Daarvoor is het niet van belang in welke mate eiser al dan niet bereid is te voldoen aan verzoeken van Iran. Bepalend is dat eiser op basis van de situatie waarin hij zich bevindt voor Iran een meer voor de hand liggend persoon is om te benaderen dan een willekeurige persoon die zich niet in een vergelijkbare situatie bevindt. Het is niet denkbeeldig dat eiser op enig moment op een ongewenste wijze wordt beïnvloed.
4.5.
Het beroep van eiser op het gelijkheidsbeginsel slaagt niet. Eiser heeft namelijk niet onderbouwd dat verweerder in soortgelijke gevallen een VGB niet zou hebben ingetrokken of geweigerd.
4.6.
Verweerder heeft op zitting verklaard te hebben onderzocht of eiser onder bepaalde voorwaarden zijn functie kon blijven vervullen. Dat is niet mogelijk gebleken omdat eiser een zeer zelfstandige functie uitoefent en hij daarbij contact onderhoudt met veel verschillende studenten. Toezicht en controle zijn daarom praktisch onmogelijk. Dat eiser bereid is om tot zijn pensioen af te zien van reizen naar Iran als hij daarmee zijn functie kan behouden, maakt dat niet anders.
4.7.
De rechtbank is tot slot van oordeel dat het bestreden besluit niet onevenredig is. Het is duidelijk dat de gevolgen van het bestreden besluit voor eiser zeer ingrijpend zijn. Eiser is immers al decennia werkzaam in het wetenschappelijk onderwijs en zonder VGB kan hij zijn werk niet langer voortzetten. Het vinden van een passende functie is vanwege zijn zeer specifieke expertise en gelet op zijn leeftijd niet eenvoudig. Toch komt de rechtbank tot het oordeel dat verweerder het algemeen belang dat is gediend met de nationale veiligheid hier zwaarder heeft kunnen laten wegen.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de VGB B ingetrokken blijft, en verweerder geen VGB C hoeft af te geven.
5.1.
Eiser krijgt het griffierecht niet terug en voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.K.S. Mollen, rechter, in aanwezigheid van mr. B.D.A. Mantingh, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 23 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo)
Artikel 7
1. Alvorens een verklaring wordt afgegeven of geweigerd, wordt ten aanzien van de betrokken persoon door de Algemene Inlichtingen- en Veiligheidsdienst een veiligheidsonderzoek ingesteld.
2. Het veiligheidsonderzoek omvat het instellen van een onderzoek naar gegevens die uit het oogpunt van de nationale veiligheid van belang zijn voor de vervulling van de desbetreffende vertrouwensfunctie. Hierbij wordt uitsluitend gelet op:
a. justitiële en strafvorderlijke gegevens als bedoeld in de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens en gegevens als bedoeld in de Wet op de justitiële documentatie en op de verklaringen omtrent het gedrag BES alsmede van gegevens als bedoeld in de Wet politiegegevens en van gegevens verwerkt in het kader van de uitvoering van de politietaak op Bonaire, Sint Eustatius en Saba;
b. gegevens betreffende deelneming of steunverlening aan activiteiten die de nationale veiligheid kunnen schaden;
c. gegevens betreffende lidmaatschap van of steunverlening aan organisaties die doeleinden nastreven, dan wel ter verwezenlijking van hun doeleinden middelen hanteren, die aanleiding geven tot het ernstige vermoeden dat zij een gevaar vormen voor het voortbestaan van de democratische rechtsorde;
d. gegevens betreffende overige persoonlijke gedragingen en omstandigheden, naar aanleiding waarvan betwijfeld mag worden of de betrokkene de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten onder alle omstandigheden getrouwelijk zal volbrengen.
Artikel 8Een verklaring kan slechts worden geweigerd, indien onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien het veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om daarover een oordeel te geven.
Artikel 9
1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd, na het verstrijken van een termijn van vijf jaren of een veelvoud daarvan sinds het afgeven van de verklaring of indien hem blijkt van feiten of omstandigheden die een hernieuwd veiligheidsonderzoek rechtvaardigen, een veiligheidsonderzoek te doen instellen naar een persoon die een vertrouwensfunctie vervult. Voor het instellen van een hernieuwd veiligheidsonderzoek is de instemming van de betrokkene niet vereist.

Artikel 10

1. Onze Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties is bevoegd tot het intrekken van de verklaring, indien hem blijkt dat onvoldoende waarborgen aanwezig zijn dat de betrokkene onder alle omstandigheden de uit de vertrouwensfunctie voortvloeiende plichten getrouwelijk zal volbrengen of indien een nieuw veiligheidsonderzoek onvoldoende gegevens heeft kunnen opleveren om vast te stellen dat voldoende waarborgen aanwezig zijn.
2. Indien een verklaring is ingetrokken, ontheft de werkgever de betrokken persoon zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen acht weken na de intrekking van de verklaring, uit de vertrouwensfunctie.
Beleidsregel veiligheidsonderzoeken
Artikel 5
Bij de beoordeling van gegevens, als bedoeld in artikel 7, tweede lid, onder d, van de wet wordt in ieder geval gelet op de criteria eerlijkheid, onafhankelijkheid, loyaliteit, integriteit en veiligheidsbewustzijn.
Leidraad persoonlijke gedragingen en omstandigheden
Onafhankelijk
Betrokkene moet de vertrouwensfunctie onafhankelijk kunnen uitoefenen. Afhankelijkheid kan het gevolg zijn van persoonlijk gedrag, zoals verslavingen of zware financiële problemen. Dit kan betrokkene belemmeren in zijn of haar belangenafweging. Afhankelijkheid kan ook volgen uit de omgeving van betrokkene, bijvoorbeeld door (ongewenste) beïnvloeding door de partner, familie, vrienden of buitenlandse overheden.
Ongewenste beïnvloeding
Het risico van ongewenste beïnvloeding kan blijken uit de aard van de relatie met bepaalde personen, organisaties of buitenlandse overheden. Ongewenste beïnvloeding kan ertoe leiden dat de betrokkene belemmerd wordt in zijn of haar onafhankelijke belangenafweging. Beïnvloeding kan bijvoorbeeld plaatsvinden door iemand in de omgeving van de betrokkene met een criminele achtergrond die betrokkene aanzet tot onwenselijk gedrag. Het in contact staan met een buitenlandse inlichtingendienst levert een grote kwetsbaarheid op. Het komt vaak voor dat betrokkene dit zelf niet door heeft. Vanwege het risico kan dit wel leiden tot weigering of intrekking van een VGB. Ook het lidmaatschap van een groepering die de autonomie van betrokkene vergaand inperkt (vaak als sekte aangeduid) kan een indicator voor ongewenste beïnvloeding zijn. Het risico op ongewenste beïnvloeding kan worden versterkt door sterke druk op loyaliteit aan de familie of het land van herkomst.

Voetnoten

1.Als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
2.Artikel 8 van de Wet veiligheidsonderzoeken (Wvo).
3.Artikel 10, eerste lid, van de Wvo.
4.Dreigingsbeeld Statelijke Actoren 2, AIVD, MIVD en NCTV, november 2022.
5.Idem, p. 32.
6.Idem, p. 27.
7.Idem, p. 20.