ECLI:NL:RBDHA:2024:12047

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.28028, NL24.28029, NL24.28030, NL24.28031, NL24.28032 en NL24.28033
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregelen van bewaring in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 1 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een gezin van Oezbeekse nationaliteit. De maatregel was opgelegd door de minister van Asiel en Migratie op 10 juli 2024, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eisers, bestaande uit een moeder, vader en hun meerderjarige zoon, hebben beroep ingesteld tegen deze maatregel, waarbij zij tevens schadevergoeding hebben verzocht. De rechtbank heeft de beroepen op 19 juli 2024 behandeld, maar het onderzoek werd heropend op 22 juli 2024 omdat niet alle relevante aspecten waren behandeld. De rechtbank heeft uiteindelijk op 1 augustus 2024 geoordeeld dat de beroepen ongegrond zijn en de verzoeken om schadevergoeding zijn afgewezen. De rechtbank concludeert dat de minister voldoende voortvarend heeft gehandeld en dat er geen sprake was van onrechtmatigheid in de opgelegde maatregel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers niet zelfstandig zijn teruggekeerd naar Oezbekistan en dat de minister terecht geen lichter middel heeft opgelegd. De rechtbank heeft ook overwogen dat eisers zich met klachten over de behandeling in het detentiecentrum moeten wenden tot de beklagcommissie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.28028, NL24.28029, NL24.28030, NL24.28031, NL24.28032 en NL24.28033

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1] , eiseres,

geboren op [geboortedatum 1] ,
van Oezbeekse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 1],
en haar echtgenoot,

[naam 2] , eiser 1,

geboren op [geboortedatum 2] ,
van Oezbeekse nationaliteit,
v-nummer: [nummer 2],
en hun meerderjarige zoon,

[naam 3] , eiser 2,

geboren op [geboortedatum 3] ,
van Oezbeekse nationaliteit,
V-nummer: [nummer 3] ,
mede namens hun minderjarige kinderen
[minderjarige 1] ,
[minderjarige 2] ,
[minderjarige 3] ,
V-nummers: [nummer 4] , [nummer 5] , en [nummer 6]
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en
de minister van Asiel en Migratie (voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), de minister,
(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluiten van 10 juli 2024 (de bestreden besluiten) heeft de minister aan eisers de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Deze beroepen moeten tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De minister heeft op 15 juli 2024 de maatregelen van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft de beroepen op 19 juli 2024 op zitting behandeld. Eisers en de minister hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft vervolgens op 22 juli 2024 het onderzoek heropend met toepassing van artikel 8:68 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit omdat was gebleken dat niet alle relevante aspecten van de zaak ter zitting op 19 juli 2024 zijn behandeld. De minister is verzocht een aanvullende reactie aan het dossier toe te voegen, wat zij op 23 juli 2024 heeft gedaan. Eisers hebben op 25 en 26 juli 2024 gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens op 26 juli 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eisers schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregelen van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eisers een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. In de maatregel van bewaring heeft de minister overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eisers zich aan het toezicht zullen onttrekken en eisers de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren. De minister heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eisers:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze zijn binnengekomen, dan wel een poging daartoe hebben gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging hebben ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en zij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg hebben gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerken aan het vaststellen van hun identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen hebben gegeven dat zij geen gevolg zullen geven aan hun verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning hebben ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats hebben;
4d. niet beschikken over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De minister heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de minister overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Verklaring gebeurtenissen 15 juli 2024
4. Eisers hebben een verklaring overgelegd waaruit zou blijken hoe ze door medewerkers van het detentiecentrum in Zeist, na afloop van de zitting bij de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem van maandag 15 juli 2024 zijn behandeld. Zo stelt de verklaring dat de familie van elkaar is gescheiden voor het vervoer naar hun nieuwe onderkomen en dat vader en zoon zonder aanleiding geboeid zijn vervoerd, op indringende wijze zijn gefouilleerd en drie uur in een sobere cel hebben moeten verblijven.
4.1.
De rechtbank overweegt dat de verklaring van eisers betrekking heeft op de toepassing van het regime binnen het detentiecentrum. De rechtbank acht zich dan ook niet bevoegd hierover te oordelen. Eisers dienen zich met deze klacht te wenden tot de beklagcommissie van het detentiecentrum.
Zijn eisers verstoken van rechtsbijstand?
5. Eisers voeren aan dat zij ten onrechte geen rechtsbijstand hebben gehad tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling. Hiertoe voert de gemachtigde van eisers aan dat het gebruikelijk is dat zij na een piketmelding door medewerkers van de Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) wordt gebeld met de vraag of zij bij het gehoor aanwezig zal zijn. De gemachtigde van eisers stelt dat zij in het geval van eisers niet is gebeld voorafgaand aan het gehoor, maar dat zij enkel een piketmelding per e-mail heeft ontvangen. De gemachtigde van eisers stelt dat er sprake is van een vaste gedragslijn waarop zij mocht vertrouwen. Ter onderbouwing heeft de gemachtigde van eisers een geanonimiseerd proces-verbaal overgelegd waaruit blijkt dat zij in een soortgelijke zaak door de uitvoerend ambtenaar is gebeld voorafgaand aan het gehoor.
5.1.
De minister stelt zich op het standpunt dat er geen sprake is van een vaste gedragslijn. De minister stelt dat uit het van toepassing zijnde beleid, zoals opgenomen in paragraaf A5/6.5 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc) niet blijkt dat er sprake is van een vaste gedragslijn, werkwijze of beleid, inhoudende dat er voorafgaand aan het gehoor met de advocaat, die de melding heeft geaccepteerd, wordt gebeld om te verifiëren of de advocaat aanwezig zal zijn bij het gehoor. Medewerkers van de AVIM en de Dienst Terugkeer en Vertrek (DT&V) hebben voorts aangegeven dat het beleid uit paragraaf A5/6.5 van de Vc onverkort van toepassing is. De minister stelt zich op het standpunt dat voor zover de gemachtigde van eisers de ervaring heeft dat een uitvoerend ambtenaar of een medewerker van de AVIM in een zaak contact met haar heeft opgenomen of zij aanwezig zal zijn bij het gehoor, dit een individueel handelen betrof van de betreffende medewerker die losstaat van een vaste gedragslijn, werkwijze of beleid.
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank is van oordeel dat de minister in lijn heeft gehandeld met het van toepassing zijnde beleid en dat er geen sprake is van een schending van het recht op rechtsbijstand. De rechtbank overweegt dat uit het van toepassing zijnde beleid van de minister niet volgt dat de gemachtigde van eisers moet worden gebeld nadat de piketmelding is verstuurd. Uit het beleid zoals neergelegd in paragraaf A5/6.5 van de Vc volgt dat de voorkeursadvocaat wordt
“bericht over de voorgenomen inbewaringstelling.”De rechtbank leest hierin de mogelijkheid van zowel een telefonisch bericht als een bericht per e-mail. De rechtbank acht in dit kader van belang dat de piketmelding tijdig is gedaan en dat de uitvoerend ambtenaar op 10 juli 2024 om 6:59 uur een e-mail met daarin zijn contactgegevens en de piketmelding naar de gemachtigde van eisers heeft verzonden. De rechtbank acht voorts van belang, dat nadat de gemachtigde van eisers op de hoogte was gesteld van de voorgenomen inbewaringstelling, twee uur is gewacht met de aanvang van het gehoor, immers het gehoor is aangevangen om 9:29 uur. De rechtbank overweegt dat het op de weg van de gemachtigde van eisers had gelegen om contact te zoeken met de uitvoerend ambtenaar indien zij bij het gehoor aanwezig wilde en kon zijn, nu uit de piketmelding voldoende duidelijk blijkt dat eisers werden overgebracht naar Zeist en een gehoor aanstaande was. Dat sprake is van een vaste gedragslijn in die zin dat medewerkers van de AVIM voorafgaand aan het gehoor altijd bellen met de piketadvocaat, is niet gebleken.
Grondslag en gronden
6. De rechtbank is van oordeel dat eisers vallen onder de in artikel 59, eerste lid aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eisers hadden ten tijde van de inbewaringstelling geen rechtmatig verblijf, zij hebben op 16 september 2014 een meeromvattende beschikking ontvangen, waarin een terugkeerbesluit besloten ligt.
6.1.
De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3c, 3d, 3i, 4b, 4c en 4d, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de minister dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eisers de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijken of belemmeren. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 25 maart 2020 volgt dat, om de zware gronden 3a, 3c, 3d en 3i aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. [1] De minister heeft eisers terecht tegengeworpen dat zij hebben verklaard Nederland te zijn ingereisd zonder gebruik te maken van grensoverschrijdingsdocumenten (3a), een terugkeerbesluit opgelegd hebben gekregen op 16 september 2014 en geen gevolg hebben gegeven aan de daarin gestelde vertrektermijn (3c), eisers hebben geweigerd een Oezbeekse laissez-passer (lp) aanvraag te ondertekenen (3d) en meermaals hebben verklaard niet terug te willen keren naar Oezbekistan (3i). Voorts heeft de minister eisers terecht tegengeworpen dat zij al vijf aanvragen voor verlenging van een verblijfsvergunning hebben ingediend, zonder dat deze aanvragen tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid (4b), dat zij afhankelijk zijn van het COa voor zowel een woon- of verblijfplaats (4c) en voldoende middelen van bestaan (4d) en heeft de minister het risico op onttrekking voldoende gemotiveerd.
Lichter middel
7. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, de plicht tot terugkeer, die volgt uit het terugkeerbesluit en de verklaringen van eisers dat zij niet willen terugkeren naar Oezbekistan, is de minister er terecht vanuit gegaan dat eisers niet uit eigen beweging gevolg zullen geven aan de op hen rustende vertrekplicht. De rechtbank overweegt dat eisers al sinds 5 mei 2023 op een vrijheidsbeperkende locatie verblijven van waaruit zij hadden kunnen werken aan zelfstandig vertrek. De rechtbank stelt vast dat eisers niet zelfstandig zijn vertrokken. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eisers te verzekeren. De minister heeft de belangen van eisers kenbaar betrokken bij de maatregel en ten aanzien van de minderjarige kinderen overwogen dat het in hun belang is dat zij bij hun ouders blijven en samen met hun ouders terugkeren naar Oezbekistan. De rechtbank acht in dit kader van belang dat de uitzettingsdatum al bekend was. De rechtbank is van oordeel dat de minister terecht geen aanleiding heeft hoeven zien voor het opleggen van een lichter middel.
Voortvarend handelen en zicht op uitzetting
8. De rechtbank is van oordeel dat de minister, tot aan de opheffing van de maatregel, voldoende voortvarend aan de uitzetting van eisers heeft gewerkt en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestond. Hiertoe overweegt de rechtbank dat het voorafgaand aan de inbewaringstelling duidelijk was op welke datum eisers zouden terugkeren naar Oezbekistan, dat er lp’s voor eisers waren verkregen en dat er op 15 juli 2024 nog een vertrekgesprek met eisers is gevoerd.

Conclusie en gevolgen

9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eisers verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
10. De beroepen zijn ongegrond. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.