ECLI:NL:RBDHA:2024:1203

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 januari 2024
Publicatiedatum
5 februari 2024
Zaaknummer
10507830 RP VERZ 23-50249
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindbeschikking over rechtsgeldigheid ontslag op staande voet en schadevergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter op 12 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen [verzoeker] en Geïntegreerde Zorg Apotheken B.V., h.o.d.n. SHG Apotheken. De zaak betreft een verzoek van [verzoeker] om een verklaring voor recht en schadevergoeding na een ontslag op staande voet dat op 14 maart 2023 door SHG is gegeven. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het ontslag op staande voet rechtsgeldig was en dat [verzoeker] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover SHG, waardoor deze schade heeft geleden. De kantonrechter heeft de schade van [verzoeker] vastgesteld op € 34.290,23, vermeerderd met wettelijke rente, en heeft ook de onderzoekskosten van SHG ter hoogte van € 23.854,02 toegewezen. Daarnaast is [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten van SHG, begroot op € 1.058,-. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad en de kantonrechter heeft de verzoeken van [verzoeker] afgewezen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
MD/c
Zaaknr.: 10507830 RP VERZ 23-50249
Uitspraakdatum: 12 januari 2024
Beschikking van de kantonrechter in de zaak van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij in de zaak van het verzoek,
verwerende partij in de zaak van het zelfstandig tegenverzoek,
hierna te noemen: [verzoeker] ,
gemachtigde: mr. V.G. Baran,
tegen
Geïntegreerde Zorg Apotheken B.V., h.o.d.n. SHG Apotheken,
gevestigd te Den Haag,
verwerende partij in de zaak van het verzoek,
verzoekende partij in de zaak van het zelfstandig tegenverzoek,
hierna te noemen: SHG,
gemachtigde: mr. M.J. de Jong.

1.Het procesverloop

1.1.
Het verloop van deze procedure blijkt uit:
  • de tussenbeschikking van 14 september 2023;
  • de akte zijdens SHG van 26 oktober 2023;
  • de akte zijdens [verzoeker] van 23 november 2023.
1.2.
Vervolgens is de uitspraak bepaald op heden.

2.De verdere beoordeling

de verzoeken van [verzoeker]
2.1.
In de tussenbeschikking zijn de verzoeken van [verzoeker] reeds beoordeeld. De kantonrechter verwijst naar en volhardt bij dit oordeel. Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die thans tot een afwijkend oordeel zouden moeten leiden. In lijn met de beoordeling in de tussenbeschikking zal hierna in het dictum als volgt worden beslist.
de (neven)verzoeken van SHG
2.2.
SHG is in de gelegenheid gesteld om, na ontvangst van de bankafschriften van de bankrekening van [verzoeker] , bij akte de door haar gevorderde schadevergoeding van een nadere onderbouwing te voorzien. Vervolgens heeft [verzoeker] bij akte mogen reageren op de schade-onderbouwing van SHG.
Betrouwbaarheid bankoverzicht
2.3.
SHG stelt allereerst dat het door [verzoeker] overgelegde afschrift van zijn bankrekening onbetrouwbaar is. In dat kader verwijst SHG naar de eerdere proceshouding van [verzoeker] , maar brengt zij ook stukken in waaruit zou moeten blijken dat [verzoeker] er niet voor schroomt om documenten te vervalsen en te frauderen.
2.4.
De kantonrechter overweegt als volgt. Nog daargelaten dat het niet de bedoeling is om bij akte nieuwe stellingen in te nemen of stukken in te brengen, gaat de kantonrechter niet mee in het standpunt van SHG dat het door [verzoeker] overgelegde bankoverzicht onbetrouwbaar is. Dat [verzoeker] eerder in deze procedure een wisselende proceshouding heeft ingenomen maakt nog niet dat het bankafschrift, dat door de gemachtigde van [verzoeker] aan SHG is verstrekt, gefalsificeerd of onvolledig is. Die conclusie volgt evenmin uit de stelling van SHG dat [verzoeker] door gebruikmaking van een vervalst mailadres een melding heeft gedaan bij de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd, welke stelling overigens uitdrukkelijk wordt betwist en niet is aangetoond. Het bankoverzicht oogt betrouwbaar, volledig en vormt naar het oordeel van de kantonrechter geen aanleiding om de juistheid ervan in twijfel te trekken. Om die reden zal het bankoverzicht hierna integraal worden betrokken in de schade-begroting.
Hoogte van de schade
2.5.
Zoals reeds in de tussenbeschikking onder overweging 5.17. overwogen heeft SHG haar vordering tot afdracht winstafdracht gebaseerd op artikel 6:104 BW. Dit artikel bepaalt dat wanneer iemand op grond van een onrechtmatige daad of een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis jegens een ander aansprakelijk is en die door die daad of tekortkoming winst heeft genoten, de kantonrechter de schade kan begroten op het bedrag van die winst of op een gedeelte daarvan. De bepaling creëert niet een recht op winstafdracht, maar vormt dus een wettelijke basis voor een vorm van abstracte schadebegroting. De benadeelde hoeft geen concreet nadeel te stellen; voldoende is dat enige schade aannemelijk is. [1] Indien geen schade is geleden, is er geen plaats voor toekenning van winstafdracht op grond van artikel 6:104 BW.
2.6.
SHG heeft onder verwijzing naar het rapport van [naam] gesteld dat de door [verzoeker] gerealiseerde winst moet worden begroot op een bedrag van (ten minste)
€ 55.120,09. Dit bedrag is een optelsom van de zeven betalingen die [verzoeker] vanuit “[bedrijfsnaam 1] (hierna: [bedrijfsnaam 1]) en “[bedrijfsnaam 2] B.V.” (hierna: Blue Cross) heeft ontvangen. De door [verzoeker] ontvangen betalingen zijn volgens SHG grotendeels te koppelen aan facturen die door Paragon Pharmassist zijn verstuurd. Volgens SHG volgt uit het bankoverzicht van [verzoeker] dat in totaal een bedrag van
€ 20.830,76 is betaald aan leveranciers van medische hulpmiddelen. SHG meent echter dat het niet aannemelijk is dat deze uitgaven zijn te koppelen aan de 10 facturen die door [naam] zijn getraceerd. Volgens SHG heeft [verzoeker] voor het leveren van medische goederen met name geput uit de voorraden van SHG. Zonder tegenbewijs kan er volgens SHG niet van worden uitgegaan dat de door [verzoeker] verrichtte betalingen verband houden met de leveringen aan [bedrijfsnaam 1] en Blue Cross. Volgens SHG moet de door [verzoeker] gerealiseerde winst dan ook worden begroot op een bedrag van € 55.120,09.
2.7.
[verzoeker] weerspreekt de schadebegroting van SHG. Volgens [verzoeker] is het uitgangspunt dat SHG in de situatie moet worden gebracht waarin zij zou hebben verkeerd indien [verzoeker] de hem toegerekende onrechtmatige gedraging niet zou hebben verricht. [verzoeker] is bereid om de medische goederen die hij via SHG heeft besteld en die voor rekening van SHG zijn gebleven te vergoeden. Dit zou gaan om een bedrag van € 4.360,32. Indien daar, conform de Wet Marktordening Gezondheidszorg, nog een vergoeding van
€ 805,- bij wordt opgeteld dan is [verzoeker] bereid om een totaalbedrag van € 5.165,21 te vergoeden. In elk geval kan de door [verzoeker] gerealiseerde winst niet worden begroot op een bedrag van € 55.120,09. Uit de jaarrekeningen van Paragon Pharmassist volgt dat over de periode van 1 oktober 2022 tot en met 31 mei 2023 een negatief bedrijfsresultaat van
€ 22.733,- is gerealiseerd. Er is derhalve door [verzoeker] geen winst gerealiseerd, zodat de voor SHG voor vergoeding in aanmerking komende schade op nihil moet worden vastgesteld.
2.8.
Zoals reeds onder 2.5. overwogen moet voor een geslaagd beroep op artikel 6:104 BW allereerst aannemelijk zijn dat de benadeelde schade heeft geleden. Met SHG is de kantonrechter van oordeel dat deze aannemelijkheid er in dit geval is. [verzoeker] heeft immers (gedeeltelijk) erkend dat hij via SHG medische goederen heeft ingekocht die voor rekening van SHG zijn gebleven. SHG heeft voor (in elk geval) dit deel van de ingekochte medische goederen geen vergoeding ontvangen. Hiermee komt vast te staan dat SHG schade heeft geleden door het onrechtmatige handelen. Er is dan ook voldaan aan de vereisten die aan een schadebegroting op grond van artikel 6:104 BW worden gesteld.
2.9.
Vervolgens ligt ter beoordeling voor de vraag of [verzoeker] met zijn onrechtmatige handelen winst heeft behaald en, als dit het geval is, hoe groot deze winst is. Voor de begroting van de winst moet worden uitgegaan van het netto-voordeel, dus het voordeel dat resteert na aftrek van de kosten en lasten die aan het verkrijgen daarvan verbonden zijn geweest. De kantonrechter volgt [verzoeker] niet in zijn stelling dat hij in de periode van 1 oktober 2022 tot en met 31 mei 2023 een negatief bedrijfsresultaat heeft behaald en daarom geen vergoeding verschuldigd is. Nog daargelaten of uit de jaarrekening voldoende onderbouwd volgt dat [verzoeker] een negatief bedrijfsresultaat heeft behaald is dit niet relevant voor de vaststelling van de onderhavige schade. De vraag die beantwoord moet worden is of [verzoeker] met de verkoop uit de voorraad van SHG enige winst heeft behaald. Zoals al bij tussenbeschikking is geoordeeld dienen op de opbrengst nog de kosten in mindering gebracht te worden. Uit het bankoverzicht volgt dat [verzoeker] ook zelf enige uitgaven heeft gedaan aan leveranciers van medische hulpmiddelen en wel voor een totaalbedrag van € 20.830,76. Gelet op de aard, het tijdstip en de ontvangers van deze betalingen is het naar het oordeel van de kantonrechter voldoende gebleken dat deze betalingen ook samenhangen met de door [verzoeker] gerealiseerde opbrengst. Dat er een aanzienlijk verschil is geconstateerd in de grijpvoorraad van SHG kan zo zijn, maar anders dan SHG meent leidt dit niet zonder meer tot de conclusie dat deze uitgaven van [verzoeker] niet zijn te koppelen aan de gerealiseerde opbrengst. Door [verzoeker] zijn verder geen stukken overgelegd ter onderbouwing van zijn stelling dat zijn totale inkoopkosten, die verband houden met voornoemde verkochte medische goederen, hoger zijn dan € 20.830,76. Als [verzoeker] meent dat zijn totale inkoopkosten hoger zijn dan had het op zijn weg gelegen om dit nader te onderbouwen. Het is immers [verzoeker] bij uitstek die over eventuele bewijsstukken zou beschikken. Hij heeft echter nagelaten nadere stukken over te leggen. Gelet op het voorgaande gaat de kantonrechter ervan uit dat [verzoeker] door zijn onrechtmatige handelen een winst van € 34.290,23 (€ 55.120,99 - € 20.830,76) heeft gerealiseerd. Omtrent de vraag of deze winst de schade van SHG aanmerkelijk te boven gaat en daarom gematigd zou moeten worden overweegt de kantonrechter dat die situatie niet is gebleken. [verzoeker] heeft daaromtrent onvoldoende gemotiveerd verweer gevoerd. Om die reden zal de door SHG gevorderde schadevergoeding tot een bedrag van € 34.290,23 worden toegewezen.
2.10.
De gevorderde wettelijke rente wordt als onweersproken toegewezen.
Kosten onderzoek [naam]
2.11.
SHG vordert een bedrag van € 23.854,02, zijnde de kosten voor het onderzoek dat door [naam] is verricht. Volgens SHG waren deze kosten noodzakelijk ter vaststelling van de aansprakelijkheid en de daardoor geleden schade. [verzoeker] voert daartegen aan dat SHG heeft nagelaten om te onderbouwen op welke wijze het verrichtte onderzoek de hoge onderzoekskosten rechtvaardigt. Volgens [verzoeker] heeft SHG niet schadebeperkend gehandeld en is het niet redelijk om een dergelijk hoog bedrag aan onderzoekskosten bij [verzoeker] in rekening te brengen.
2.12.
De kantonrechter overweegt als volgt. De door SHG gevorderde onderzoekskosten kwalificeren als kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid in de zin van artikel 6:96 lid 2, aanhef en onder b BW. Bij de beantwoording van de vraag of de kosten voor vergoeding in aanmerking komen, moet worden onderzocht of het redelijk was de kosten te maken en of de kosten redelijk zijn. Anders dan [verzoeker] is de kantonrechter van oordeel dat het gelet op de gegeven omstandigheden redelijk was om onderzoek door Hoffman te laten verrichten. Door het aangetroffen mailverkeer van [verzoeker] met [bedrijfsnaam 1] en Blue Cross bestond voor SHG voldoende aanleiding om een dergelijk onderzoek uit te laten voeren. Inmiddels is ook gebleken dat het onderzoek terecht is uitgevoerd, aangezien uit het onderzoek duidelijk blijkt dat [verzoeker] uit eigen hoofde een handel in medische goederen heeft opgezet. De vraag is vervolgens of de gemaakte onderzoekskosten van € 23.854,02 redelijk te noemen zijn. In haar rapport heeft [naam] toegelicht dat zij voornamelijk digitaal onderzoek heeft verricht, waarbij met name het zakelijke mailadres van [verzoeker] en andere (log)bestanden op zijn werklaptop zijn onderzocht. Door [naam] zijn ook de verstuurde facturen in kaart gebracht, en voor zover mogelijk gekoppeld aan medische goederen die via SHG zijn gekocht. Verder is er onderzoek verricht naar de tijdlijn en is [verzoeker] (telefonisch en digitaal) benaderd voor het geven van een toelichting. Er is dan ook zeker een deugdelijk onderzoek verricht, dat ook deels arbeidsintensief is geweest. Het onderzoek bestaat uit digitaal onderzoek, waarbij onderzoek is verricht naar het zakelijke e-mailpostbus van [verzoeker] en de daarin aangetroffen facturen, die weer zijn vergeleken met de voorraad(verschillen) van SHG. Gelet op de aard en de uitkomst van het onderzoek acht de kantonrechter het niet meer dan redelijk om de gevorderde onderzoekskosten volledig toe te wijzen. Daarbij komt dat gelet op de (proces)houding van [verzoeker] , het onderzoek nodig was om het onrechtmatige handelen van [verzoeker] en de daaruit voortvloeiende schade vast te stellen. Om die reden zullen de gevorderde onderzoekskosten van € 23.854,02 worden toegewezen.
2.13.
De gevorderde wettelijke rente wordt als onweersproken toegewezen.
proceskosten in beide procedures
2.14.
Als de (overwegend) in het ongelijk gestelde partij wordt [verzoeker] veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van SHG begroot op een bedrag van € 1.058,-.
3. De beslissing
De kantonrechter:
3.1.
wijst de verzoeken van [verzoeker] af;
3.2.
verklaart voor recht dat het aan [verzoeker] op 14 maart 2023 gegeven ontslag op staande voet rechtsgeldig is gegeven;
3.3.
verklaart voor recht dat [verzoeker] onrechtmatig heeft gehandeld tegenover SHG en aansprakelijk is voor alle als gevolg daarvan door SHG geleden schade;
3.4.
veroordeelt [verzoeker] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SHG te voldoen een voorschot op schadevergoeding ter hoogte van € 34.290,23, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 14 maart 2023 tot de dag van algehele voldoening;
3.5.
veroordeelt [verzoeker] om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan SHG te voldoen een bedrag van € 23.854,02, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 15 juli 2023 tot de dag van algehele voldoening;
3.6.
veroordeelt [verzoeker] in de proceskosten, aan de zijde van SHG begroot op een bedrag van € 1.058,-;
3.7.
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
3.8.
wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Deze beschikking is gegeven door mr. N.F.H. van Eijk, kantonrechter en op 12 januari 2024 in het openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Voetnoten

1.