ECLI:NL:RBDHA:2024:12028

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
1 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.24215 en NL24.24216
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn asielaanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is.

De rechtbank legt uit dat eiser in zijn zienswijze heeft aangevoerd dat het voornemen van de staatssecretaris niet volledig was en dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Eiser heeft ook een familieband met zijn broer in Nederland genoemd, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht was om deze relatie te verifiëren, omdat eiser deze niet met documenten heeft onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op de relevante elementen van de zaak en dat er geen sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het besluit.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier J. Dommerholt, en is openbaar gemaakt op 23 juli 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.24215 en NL24.24216
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer], eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. R.J. Schenkman),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter beoordeelt in deze uitspraak het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 juni 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.

Beoordeling door de rechtbank

Geen zitting
2. De rechtbank houdt in deze zaak geen zitting. Het beroep is namelijk kennelijk ongegrond. [1] Hieronder legt de rechtbank dit uit.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiser stelt de Syrische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedag] 1997. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser verzoekt om hetgeen hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. In het bestreden besluit is volgens eiser geen rekening gehouden met het feit dat het voornemen niet volledig is geweest. Door verweerder is erkend dat in het voornemen niet op de verklaringen van eiser is ingegaan. Er is daardoor geen sprake geweest van een zorgvuldige totstandkoming en uitgebreide belangenafweging, dit is in strijd met artikel 3:2 Awb. Eiser kon zich hierdoor in de zienswijze-procedure niet verweren maar pas na de totstandkoming van het besluit. In Dublinzaken is het besluit vaak gelijkluidend aan het voornemen. Het benoemen van alle individuele aspecten van de zaak die naar voren zijn gekomen in het Dublin-gehoor is daardoor juist van belang. De gestelde familieband met zijn broer, die in Nederland woont, heeft eiser in de zienswijze-procedure aannemelijk gemaakt. Verweerder heeft nagelaten om dit te verifiëren. Overdracht van eiser getuigt vanwege de familieband in Nederland van onevenredige hardheid.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
6. In Dublinzaken geldt het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit houdt in dat verweerder als uitgangspunt erop mag vertrouwen dat andere lidstaten zich houden aan hun verplichtingen uit het Unierecht en mensenrechtenverdragen. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat Kroatië zich hier niet aan houdt.
6.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De rechtbank volgt eiser in zijn stelling dat verweerder in het voornemen niet expliciet is ingegaan op de verklaringen die eiser in zijn aanmeldgehoor ten aanzien van Kroatië heeft afgelegd. Het voornemen is echter een voorbereidingshandeling en dient als aankondiging van wat verweerder van plan is te gaan beslissen, namelijk het niet in behandeling nemen van eisers asielaanvraag en de voorgenomen overdracht aan de Kroatische autoriteiten. Vervolgens is eiser in de gelegenheid gesteld om in zijn zienswijze hierop te reageren. In het bestreden besluit is verweerder ingegaan op alle relevante elementen die tot het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag heeft geleid. Verder is in het bestreden besluit kenbaar ingegaan op de verklaringen zoals eiser die heeft afgelegd tijdens het aanmeldgehoor en wat hij in de zienswijze heeft aangevoerd. De rechtbank is daarom van oordeel dat het bestreden besluit op dit punt niet onzorgvuldig tot stand is gekomen of onvoldoende is gemotiveerd. Er is niet in strijd gehandeld met artikel 3:2 Awb. De beroepsgrond slaagt niet.
6.2.
Tot slot is de wens van eiser om bij zijn in Nederland verblijvende broer te verblijven begrijpelijk, maar heeft verweerder de relatie tussen eiser en zijn broer in redelijkheid niet hoeven verifiëren omdat eiser de gestelde familieband niet met documenten heeft onderbouwd. Bovendien, als er al een familieband zou bestaan, is dit niet aan te merken is als een bijzondere, individuele omstandigheid die maakt dat overdracht van eiser aan Kroatië van een onevenredige hardheid getuigt. Niet is gebleken van een bijzondere afhankelijkheid tussen eiser en zijn gestelde broer, waardoor in redelijkheid niet van eiser gevergd kan worden dat hij zich naar Kroatië begeeft. In dit verband geldt ook dat in artikelen 8, 9, 10, 11 en 16 van de Dublinverordening de mogelijkheden voor het bijeenhouden en -brengen van het gezin in de asielprocedure zijn uitgewerkt en dat de Dublinverordening op zichzelf niet is bedoeld als route waarlangs op reguliere gronden verblijf bij een familie- of gezinslid in Nederland kan worden verkregen. [2] Verweerder heeft in de relatie tussen eiser en zijn in Nederland verblijvende broer dan ook geen aanleiding hoeven zien om eisers asielaanvraag aan zich te trekken.
Conclusie en gevolgen
7. De beroepsgronden slagen niet. De rechtbank twijfelt hier niet over. Daarom is het beroep kennelijk ongegrond.
8. Nu er uitspraak is gedaan in het beroep en er niet langer sprake is van connexiteit [3] , wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard.
9. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van J. Dommerholt, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Rechtsmiddel

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak op het beroep, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zie artikel 8:54, eerste lid, aanhef en onder c, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2.ABRvS 1 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:74.
3.Op grond van artikel 8:81 en 8:83, derde lid, van de Awb.