ECLI:NL:RBDHA:2024:12028
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van een asielaanvraag en verzoek om voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 10 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, heeft zijn asielaanvraag ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk ongegrond is.
De rechtbank legt uit dat eiser in zijn zienswijze heeft aangevoerd dat het voornemen van de staatssecretaris niet volledig was en dat er geen zorgvuldige belangenafweging heeft plaatsgevonden. Eiser heeft ook een familieband met zijn broer in Nederland genoemd, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht was om deze relatie te verifiëren, omdat eiser deze niet met documenten heeft onderbouwd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris in het bestreden besluit voldoende is ingegaan op de relevante elementen van de zaak en dat er geen sprake is van een onzorgvuldige totstandkoming van het besluit.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier J. Dommerholt, en is openbaar gemaakt op 23 juli 2024.