ECLI:NL:RBDHA:2024:12023
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening+bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van asielaanvraag en voorlopige voorziening in het kader van de Dublinverordening
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De voorzieningenrechter behandelt tevens het verzoek om een voorlopige voorziening. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 4 juni 2024 niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de asielaanvraag van eiser. Eiser, die stelt de Syrische nationaliteit te hebben, betwist deze beslissing en voert aan dat er bijzondere individuele omstandigheden zijn die maken dat zijn aanvraag inhoudelijk beoordeeld moet worden. Hij verwijst naar artikel 17 van de Dublinverordening en het Verdrag van Genève, en stelt dat hij en zijn gezin in Kroatië inhumaan behandeld zijn.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet heeft aangetoond dat Kroatië zijn internationale verplichtingen niet nakomt. De rechtbank concludeert dat de stellingen van eiser over de behandeling in Kroatië niet voldoende onderbouwd zijn. Eiser heeft geen bewijs geleverd dat zijn gezin in Kroatië mensonterend behandeld is of dat er sprake is van fundamentele systeemfouten in de asielprocedure. De rechtbank benadrukt dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat de overdracht aan Kroatië niet kan plaatsvinden op basis van het interstatelijke vertrouwensbeginsel. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, en wijst erop dat eiser geen recht heeft op proceskostenvergoeding.
De uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, in aanwezigheid van griffier J. Dommerholt, en is openbaar gemaakt op 23 juli 2024.