In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 juli 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, geboren in 2007. De gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming West Zuid-Holland, verzocht om de ondertoezichtstelling te verlengen tot de meerderjarigheid van de minderjarige. De vader van de minderjarige voerde verweer en stelde dat de jeugdzorg niet effectief was en dat de gecertificeerde instelling niet in staat was om de nodige hulp te bieden. Tijdens de mondelinge behandeling op 9 juli 2024, waar de vader en vertegenwoordigers van de gecertificeerde instelling aanwezig waren, werd de minderjarige ook gehoord. De kinderrechter concludeerde dat de minderjarige nog steeds in haar ontwikkeling bedreigd werd, maar dat de verlenging van de ondertoezichtstelling niet het juiste middel was om deze bedreiging weg te nemen. De kinderrechter oordeelde dat de samenwerking tussen de vader en de gecertificeerde instelling onwerkbaar was en dat de vader voorwaarden stelde die niet haalbaar waren. Hierdoor was het de gecertificeerde instelling niet gelukt om de ondertoezichtstelling effectief uit te voeren. De kinderrechter besloot het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen, met de mogelijkheid voor de ouders om in samenwerking met het Sociaal Team de juiste hulp voor de minderjarige te organiseren.