ECLI:NL:RBDHA:2024:11943

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
NL24.28786
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrondverklaring van de maatregel van bewaring en het inreisverbod, niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen het terugkeerbesluit

Op 25 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. M.M. Van Daalhuizen, en de minister van Asiel en Migratie, vertegenwoordigd door mr. G. Cambier. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen een maatregel van bewaring, een terugkeerbesluit en een inreisverbod. Eiser, geboren in 1994 en van Bengaalse nationaliteit, was in bewaring gesteld op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet (Vw) na een besluit van de minister op 16 juli 2024. Eiser had eerder een terugkeerbesluit ontvangen op 6 april 2023 en een inreisverbod voor twee jaar op 16 juli 2024. De rechtbank constateerde dat het beroep tegen het terugkeerbesluit niet-ontvankelijk was, omdat eiser dit niet had toegelicht in zijn gronden van beroep. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was, ondanks de claim van eiser dat hij niet adequaat was geïnformeerd in de Bengaalse taal. De rechtbank stelde vast dat eiser voldoende op de hoogte was gesteld van de redenen voor zijn bewaring en dat de belangenafweging in het voordeel van de minister uitviel. De rechtbank verklaarde het beroep tegen de maatregel van bewaring ongegrond en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Het inreisverbod werd eveneens bevestigd, omdat eiser niet tijdig had voldaan aan het terugkeerbesluit. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen de uitspraak aangegeven.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
Zaaknummer: NL24.28786

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Van Daalhuizen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 16 juli 2024 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, Vw [1] opgelegd (de maatregel).
Verweerder heeft daarnaast op 6 april 2023 een terugkeerbesluit uitgevaardigd tegen eiser. Op 16 juli 2024 heeft verweerder tegen eiser een inreisverbod [2] voor de duur van twee jaar uitgevaardigd.
Eiser heeft in zijn inleidend beroepschrift ingesteld tegen de maatregel en het daarmee samenhangende inreisverbod met terugkeerbesluit gedateerd 16 juli 2024. Het beroep tegen de maatregel moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 22 juli 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 23 juli 2024 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 24 juli 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser is geboren op [datum] 1994 en bezit de Bengalese nationaliteit.

Beroep tegen het terugkeerbesluit

2. De rechtbank stelt allereerst vast dat uit het dossier niet blijkt van een terugkeerbesluit van 16 juli 2024. Voor zover eiser wil opkomen tegen het terugkeerbesluit van 6 april 2023, is dat door hem niet toegelicht in de gronden van beroep. De rechtbank zal het beroep, voor zover dit gericht is op het terugkeerbesluit, dan ook niet-ontvankelijk verklaren.

Beroep tegen de maatregel

Grondslag van de maatregel
3. Uit het terugkeerbesluit volgt dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, zodat verweerder op grond van artikel 59 van de Vw bevoegd is om de maatregel van bewaring op te leggen. Eiser voert aan dat verweerder artikel 59a, eerste lid, van de Vw als grondslag had moeten hanteren, omdat een verblijfsaanvraag in Portugal loopt. De rechtbank volgt dit niet. Eiser heeft geen feiten of omstandigheden gesteld waaruit kan worden afgeleid dat hij onder de werking van de Dublinverordening valt. Daarbij heeft hij zijn gestelde verblijfsaanvraag niet onderbouwd met enig bewijs. Uit de door verweerder overgelegde Eurodac bevraging van 16 juli 2024 blijkt dat eiser niet is geïdentificeerd in Portugal. Eiser is dan ook op juiste grondslag in bewaring gesteld.
Ontbreken schriftelijke informatie
4. Eiser stelt dat de maatregel hem niet is toegelicht in de Bengaalse taal en verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Roermond, van 1 mei 2023 [3] , waarin is geoordeeld dat een toelichting in een taal die de vreemdeling verstaat noodzakelijk is en de maatregel anders onrechtmatig is. Eiser meent dat niet is voldaan aan de informatieplicht zoals voortvloeit uit artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. [4]
5. De Afdeling [5] heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [6] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
6. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
7. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser daadwerkelijk in zijn belangen is geschaad.
Gronden voor de maatregel
8. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft als zware gronden [7] vermeld dat eiser:
- 3b. zich in strijd met de vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [8] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfsplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
9. Eiser betwist alle zware gronden en lichte gronden 4c en 4d die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd. Ten aanzien van de zware grond 3b stelt eiser dat hij zich niet aan het toezicht heeft onttrokken, nu hij op een adres in [plaats] woont en dit heeft verklaard in zijn gehoor voorafgaand aan de maatregel. Ook betwist eiser de zware grond 3c, omdat hij wel gevolg zou hebben gegeven aan de eerder opgelegde terugkeerbesluit van 6 april 2023 nu eiser is vertrokken naar Portugal. Daarnaast stelt eiser dat de lichte grond 4c hem niet tegengeworpen kan worden, omdat de politie heeft vastgesteld dat hij beschikt over een woning aangezien hij in het bezit is van de huissleutel, zijn spullen zijn aangetroffen door de politie in zijn huis en geen andere bewoners in het huis te [plaats] verblijven. Eiser betwist ook de lichte grond 4d, nu hij heeft verklaard over 1200 euro te beschikken.
10. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden feitelijk juist zijn Eiser heeft verklaard zijn illegale verblijf na terugkeer uit Portugal niet te hebben gemeld bij de bevoegde autoriteiten in Nederland. [9] De feitelijke juistheid van zware grond 3b staat daarom vast. Uit het gehoor voorafgaand aan de maatregel volgt verder dat eiser na de intrekking van zijn verblijfsvergunning het grondgebied van de Europese Unie niet heeft verlaten. [10] De feitelijke juistheid van zware grond 3c staat daarom vast. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en een significant risico op onderduiken aan te nemen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
11. Eiser meent dat verweerder had moeten volstaan met een lichter middel. Verweerder heeft echter voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is toe te passen om het significante risico dat eiser zal onderduiken te ondervangen. Verweerder heeft ook voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken van de omstandigheden die detentie voor eiser onredelijk bezwarend maken. De stelling van eiser dat hij traceerbaar is nu hij in een woning in [plaats] verblijf, leidt gelet op het risico op onderduiken niet tot een andere conclusie.
Ambtshalve toets
12. Ook overigens is er geen aanleiding voor het oordeel dat (het voortduren van) de maatregel onrechtmatig is.

Het beroep tegen het inreisverbod

13. De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat het inreisverbod onterecht is uitgevaardigd. Het inreisverbod volgt rechtstreeks uit artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw. Nu eiser niet zelfstandig en binnen de gestelde termijn gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit, is het inreisverbod terecht opgelegd. De overwegingen ten overvloede doen niet af aan de rechtsgeldigheid van het bestreden besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk, voor zover dat ziet op het terugkeerbesluit;
  • verklaart het beroep ongegrond, voor zover dat ziet op de maatregel van bewaring;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • verklaart het beroep ongegrond, voor zover dat ziet op het inreisverbod.
Deze uitspraak is gedaan op 25 juli 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
RechtsmiddelTegen deze uitspraak, voor zover die over de maatregel van bewaring gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak, voor zover die over het terugkeerbesluit en het inreisverbod gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Zoals bedoeld in artikel 66a, eerste lid, van de Vw.
4.Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vb.
8.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
9.Pagina 4 van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 16 juli 2024 (M110).
10.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 november 2017, ECLI:NL:RVS:2017:3161.