ECLI:NL:RBDHA:2024:11940

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
NL24.28660
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep vreemdelingenbewaring – rechtmatig verblijf in Nederland? – gronden van de maatregel – beroep ongegrond

Op 25 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een maatregel van vreemdelingenbewaring. Eiser, die stelt de Poolse nationaliteit te hebben, heeft tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 17 juli 2024, hield in dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat hij op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet in bewaring is gesteld. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze maatregel en voerde aan dat hij zijn verblijf in Nederland effectief heeft beëindigd. Hij stelde dat hij na het besluit van 18 januari 2021 naar Duitsland is vertrokken en pas eind maart 2024 weer naar Nederland is gekomen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiser op 18 januari 2021 is geëindigd en dat hij niet heeft aangetoond dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk heeft beëindigd. Eiser heeft wisselende verklaringen afgelegd over zijn verblijf buiten Nederland, wat de rechtbank aanleiding gaf om te twijfelen aan zijn beweringen. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan toezicht, feitelijk juist zijn. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist en de rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.28660

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.M.V. Bandhoe),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 17 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 24 juli 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. Van Wingerden, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1986 en de Poolse nationaliteit te hebben.
Rechtmatig verblijf in Nederland
2. Verweerder heeft de maatregel gebaseerd op artikel 59 van de Vw omdat eiser volgens hem geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Dit volgt volgens verweerder uit het aan eiser op 19 maart 2021 uitgereikte besluit van 18 januari 2021, waarin eisers verblijfsrecht als burger van de Europese Unie is beëindigd. Eiser voert hiertegen aan dat hij zijn verblijf in Nederland effectief en daadwerkelijk heeft beëindigd en meent nu (weer) rechtmatig in Nederland te kunnen verblijven. Ter zitting heeft eiser daartoe gesteld dat hij binnen 28 dagen na ontvangst van het besluit van 18 januari 2021 naar Duitsland is gegaan om bij zijn broer te verblijven en in de bouw te werken. In augustus 2022 zou eiser naar Polen zijn teruggekeerd, waar hij vanaf oktober 2022 tot en met oktober 2023 in detentie heeft gezeten. Eiser stelt eind maart 2024 opnieuw naar Nederland te zijn gekomen.
3. De rechtbank stelt voorop dat in rechte vaststaat dat het verblijfsrecht van eiser als Unieburger op 18 januari 2021 is geëindigd. Voor zover eiser zich erop beroept dat dit verblijfsrecht inmiddels is herleeft, is het allereerst aan hem om aan te tonen dat hij zijn verblijf in Nederland hierna ook daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. [2] Eiser heeft niet met enig bewijs onderbouwd dat hij zoals hij stelt drie jaar buiten Nederland heeft verbleven en hoe hij in die tijd zijn leven heeft vormgegeven. Ook de gestelde detentie in Polen heeft eiser niet met stukken onderbouwd. Verweerder heeft er in dit verband verder terecht op gewezen dat eiser wisselende verklaringen heeft afgelegd over zijn verblijf buiten Nederland. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling heeft eiser namelijk verklaard dat hij naar aanleiding van een Europees uitleveringsbevel door Nederland is overgedragen aan Polen, terwijl hij ter zitting heeft gesteld dat hij zelfstandig naar Duitsland is vertrokken. Gelet op eisers wisselende verklaringen kan niet zonder nadere onderbouwing worden uitgegaan van zijn gestelde verblijf buiten Nederland. Eiser heeft dan ook niet aangetoond dat hij zijn destijds geëindigde rechtmatig verblijf in Nederland ook daadwerkelijk en effectief heeft beëindigd. Verweerder heeft daarom terecht geoordeeld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De grondslag voor de maatregel is dan ook juist.
De gronden van de maatregel
4. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft als zware gronden [3] vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden [4] vermeld dat eiser:
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
5. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist.
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond 3c feitelijk juist is, omdat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij binnen de aan hem gegeven vertrektermijn is vertrokken uit Nederland na ontvangst van het besluit van 18 januari 2021. De rechtbank is verder van oordeel dat zware grond 3b feitelijk juist is, nu eiser geen melding van zijn onrechtmatige verblijf in Nederland heeft gedaan aan de korpschef. Verder zijn ook de lichte gronden 4c en 4d feitelijk juist en voldoende toegelicht. De gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te dragen.
Ambtshalve toets
7. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
Conclusie
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 25 juli 2024 door mr. J.F.I. Sinack, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Het arrest FS van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 juni 2021 (Zaak C-719/19, ECLI:EU:C:2021:506).
3.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
4.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb