Op 25 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een maatregel van vreemdelingenbewaring. Eiser, die stelt de Poolse nationaliteit te hebben, heeft tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie beroep ingesteld. Dit besluit, genomen op 17 juli 2024, hield in dat eiser geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en dat hij op grond van artikel 59 van de Vreemdelingenwet in bewaring is gesteld. Eiser betwistte de rechtmatigheid van deze maatregel en voerde aan dat hij zijn verblijf in Nederland effectief heeft beëindigd. Hij stelde dat hij na het besluit van 18 januari 2021 naar Duitsland is vertrokken en pas eind maart 2024 weer naar Nederland is gekomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het verblijfsrecht van eiser op 18 januari 2021 is geëindigd en dat hij niet heeft aangetoond dat hij zijn verblijf in Nederland daadwerkelijk heeft beëindigd. Eiser heeft wisselende verklaringen afgelegd over zijn verblijf buiten Nederland, wat de rechtbank aanleiding gaf om te twijfelen aan zijn beweringen. De rechtbank oordeelde dat de gronden voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico op onttrekking aan toezicht, feitelijk juist zijn. Eiser heeft de gronden van de maatregel niet betwist en de rechtbank concludeerde dat de maatregel van bewaring rechtmatig was.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd melding gemaakt van de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.