Overwegingen
1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [datum 1] 1980 en [datum 2] 2006 en hebben de Turkse nationaliteit. Eiseres I is de moeder van eiseres II. Eisers hebben op 15 januari 2024 asielaanvragen in Nederland ingediend.
2. Verweerder heeft de asielaanvragen niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vw.Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eisers op 8 januari 2024 in Kroatië om internationale bescherming hebben verzocht. Verweerder heeft daarom de autoriteiten van Kroatië verzocht om eisers terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening.Op 26 februari 2024 heeft Kroatië dit verzoek geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.
3. Eisers zijn het niet eens met de bestreden besluiten en voeren daartegen het volgende aan. Verweerder heeft bij het indienen van het terugnameverzoek aan Kroatië ten onrechte geen melding gemaakt van de echtgenoot van eiseres 1 - de vader van eiseres 2 (hierna: de vader) - en zijn in Nederland ingediende asielaanvraag. In dit verband verwijzen zij naar een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 11 april 2024.Verder heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de belangen van de kinderen. Daarnaast wordt onder verwijzing naar de medische dossiers van eiseres 1 en één van haar minderjarige kinderen gesteld dat zij bijzonder kwetsbaar zijn.Ook is verweerder voornemens de vader van eisers over te dragen aan Oostenrijk. De overdrachten naar verschillende lidstaten waardoor gezinsleden van elkaar worden gescheiden in combinatie met hun bijzondere kwetsbaarheid, had voor verweerder aanleiding moeten vormen om toepassing te geven aan artikel 17 van de Dublinverordening en de asielaanvragen van eisers aan zich te trekken.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. Uit artikel 6 (waarborgen voor minderjarigen), derde lid, van de Dublinverordening volgt dat de lidstaten nauw samenwerken om vast te stellen wat het belang van het kind is. Daarbij houden ze onder meer in het bijzonder rekening met de mogelijkheden van gezinshereniging.
5. Uit de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 31 oktober 2019 volgt dat als een vreemdeling zijn in de ene lidstaat ingediende asielverzoek (impliciet) intrekt terwijl daar de procedure tot het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat nog niet is afgerond, sprake is van een situatie die valt onder artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening.In dat geval kan de vreemdeling in een rechtsmiddel in de tweede lidstaat een beroep doen op een hoofdstuk III-criterium. De rechtbank stelt vast dat Kroatië in het geval van eisers het terugnameverzoek hebben geaccepteerd op grond van artikel 20, vijfde lid, van de Dublinverordening. Dit betekent dus dat eisers een beroep kunnen doen op hoofdstuk III van de Dublinverordening.
6. In artikel 7, derde lid, van de Dublinverordening staat, voor zover van belang, dat met het oog op de toepassing van de in de artikelen 8, 10 en 16 bedoelde criteria de lidstaten elk beschikbaar bewijs van de aanwezigheid op het grondgebied van een lidstaat van gezinsleden, familieleden of andere familierelaties van de verzoeker in aanmerking nemen.
7. De rechtbank stelt vast dat eiseres 1 in haar (aanmeld)gehoor van 8 februari 2024 heeft verklaard dat de vader van de minderjarige kinderen in Nederland verblijft en ook in Nederland een asielaanvraag heeft ingediend. Daarbij heeft eiseres 1 de persoonsgegevens van de vader genoemd, waaronder zijn V-nummer. Verder wordt vastgesteld dat de asielaanvraag van de vader bij besluit van 12 januari 2024 niet in behandeling is genomen omdat Oostenrijk daarvoor verantwoordelijk is op grond van de Dublinverordening. Bij uitspraak van 19 januari 2024 heeft de voorzieningenrechter een verzoek om een voorlopige voorzieningen toegewezen en de rechtsgevolgen van dat besluit opgeschort. Bij uitspraak van 24 april 2024 van deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, is het beroep van de vader ongegrond verklaard.Het hoger beroep van de vader is bij uitspraak van 27 mei 2024 ongegrond verklaard.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte geen melding heeft gemaakt in het terugnameverzoek aan Kroatië van de aanwezigheid van de vader van de minderjarige kinderen in Nederland en van zijn asielaanvraag. Eiseres 1 heeft de gegevens van hem verstrekt tijdens haar (aanmeld)gehoor. Verweerder was dan ook vóór het verzenden van het terugnameverzoek bekend met de aanwezigheid van een gesteld gezinslid van eisers in Nederland zoals bedoeld in artikel 2, aanhef en onder g, van de Dublinverordening. Het lag vervolgens op de weg van verweerder om op grond van de belangen van de minderjarige kinderen, het gezinsleven, het beginsel van loyale samenwerking en het bepaalde in de artikelen 6, derde lid, en in het bijzonder artikel 7, derde lid, van de Dublinverordening melding te maken van de aanwezigheid van de vader in Nederland en zijn in Nederland ingediende verzoek om internationale bescherming. Dit heeft verweerder echter niet gedaan.
9. Het enkele feit dat verweerder reeds een beslissing had genomen op de asielaanvraag van de vader op het moment dat eisers hun asielaanvragen in Nederland indienden, leidt niet tot een andere conclusie. Op dat moment was het immers nog mogelijk om beroep in te stellen tegen het besluit op de asielaanvraag van de vader. Bovendien waren de rechtsgevolgen van dat besluit opgeschort ten tijde van het indienen van het terugnameverzoek bij de Kroatische autoriteiten en was het ook bekend dat de vader beroep had ingesteld tegen dat besluit. De rechtbank is van oordeel dat niet op voorhand kan worden geoordeeld dat de Kroatische autoriteiten, indien zij wel over deze informatie zouden hebben beschikt, het terugnameverzoek zouden hebben geaccepteerd. Door de informatie niet te verstrekken aan de Kroatische autoriteiten, heeft verweerder namelijk Kroatië de mogelijkheid ontnomen zich een oordeel te vormen over de vraag of Nederland verantwoordelijk was voor de beoordeling van eisers asielaanvragen. Dat maakt dat de bestreden besluiten van eisers niet in stand kunnen blijven.