ECLI:NL:RBDHA:2024:11915

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
31 juli 2024
Zaaknummer
AWB22718
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen eigen bijdrage in opvangkosten door asielzoeker

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een asielzoeker (eiser) en het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (verweerder) over de hoogte van de eigen bijdrage in de kosten van opvang. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder waarin werd bepaald dat hij een eigen bijdrage van €337,50 verschuldigd was voor de opvangkosten in de peilmaand augustus 2021, omdat hij inkomen had gegenereerd uit loondienst. Eiser was het niet eens met de hoogte van deze bijdrage en voerde aan dat hij had ingestemd met de bijdrage onder de voorwaarde van overplaatsing naar een ander opvangcentrum en dat hij geen reiskostenvergoeding had ontvangen van het COa.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had vastgesteld dat eiser een eigen bijdrage verschuldigd was. De rechtbank wees erop dat de hoogte van de eigen bijdrage was berekend op basis van de economische waarde van de verstrekkingen die eiser had ontvangen, en dat de vrijstelling van 25% van het inkomen van eiser correct was toegepast. Eiser had een netto inkomen van €450, waaruit na vrijstelling een bedrag van €337,50 resteerde dat hij aan verweerder moest betalen. De rechtbank verwierp ook de argumenten van eiser over de reiskostenvergoeding en de onredelijkheid van de uitkomst, en concludeerde dat het beroep ongegrond was. Er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, binnen vier weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 22/718

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,V-nummer: [V-nummer],

en

het bestuur van het Centraal Orgaan opvang asielzoekers, verweerder.

Inleiding

Bij besluit van 1 februari 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser een eigen bijdrage in de kosten van de opvang over de peilmaand augustus 2021 verschuldigd is, omdat eiser inkomen heeft gegenereerd.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Tevens heeft eiser de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 5 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder op het bezwaar beslist.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser heeft in de peilmaand augustus 2021 in loondienst gewerkt. Verweerder heeft eiser in het bestreden besluit meegedeeld dat hij het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) daarom een eigen bijdrage voor de kosten van opvang verschuldigd is. De hoogte van eisers inkomen uit arbeid in de peilmaand is €450. Verweerder heeft berekend dat eiser daarvan een bedrag van €112,50 als vrijgesteld inkomen mag houden. Het bedrag van €337,50 dat over blijft moet eiser aan verweerder betalen als eigen bijdrage.
2. Eiser bestrijdt niet dat hij een eigen bijdrage moet betalen, maar hij kan zich niet verenigen met de hoogte van de eigen bijdrage. Eiser heeft daartoe aangevoerd dat hij het besluit onredelijk vindt, omdat hij had ingestemd met de bijdrage met de voorwaarde dat hij zou worden overgeplaatst naar het AZC in [plaats 1] of [plaats 2]. Daarnaast vindt eiser het besluit onredelijk, omdat hij geen reiskostenvergoeding heeft ontvangen van het COa.
3. Op grond van artikel 12 van de Wet COa is de Minister bevoegd regels te stellen met betrekking tot verstrekkingen aan asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de wet COa. Van deze bevoegdheid is gebruik gemaakt door de vaststelling van de Regeling verstrekkingen asielzoekers en andere categorieën vreemdelingen 2005 (hierna: Rva) en de Regeling eigen bijdrage asielzoekers met inkomen en vermogen 2008 (hierna: Reba).
4. In artikel 9, eerste lid, van de Rva staat vermeld welke verstrekkingen de opvang in een opvangvoorziening in ieder geval omvat, waaronder verstrekking van onderdak en van een wekelijkse financiële toelage ten behoeve van voedsel, kleding en andere persoonlijke uitgaven.
5. In artikel 20, tweede lid, van de Rva, is voor zover hier van belang, bepaald dat als een asielzoeker die verblijft in een opvangvoorziening inkomsten heeft, anders dan een uitkering op grond van de Kinderbijslagswet of op basis van deze regeling, die asielzoeker aan het COa een vergoeding verschuldigd is in de kosten van zijn opvang. Deze tegemoetkoming bedraagt per maand ten hoogste de economische waarde van de aan een asielzoeker feitelijke geboden verstrekkingen, met dien verstande dat de vergoeding niet meer bedraagt dat het bedrag van de inkomsten.
6. In artikel 3 van de Reba is bepaald hoe hoog de economische waarde van de aan de asielzoeker geboden verstrekking is en in artikel 5 van de Reba is bepaald dat tot de middelen van een asielzoeker niet worden gerekend inkomsten uit arbeid tot 25% van deze inkomsten.
7. Verweerder heeft toegelicht dat aan eiser in de peilmaand augustus 2021 een financiële toelage als zak- en eetgeld is verstrekt voor een bedrag van €258,85. Aan eiser en zijn gezinsleden is voorts onderdak in een opvangcentrum geboden. Deze huisvestigingskosten bedroegen €216,50. De economische waarde van de aan eiser feitelijk geboden verstrekking bedraagt daarmee €475,35.
8. Eiser heeft over de maand augustus 2021 een netto inkomen gehad van €450. Op grond van het hiervoor genoemde artikel 20 van de Rva, zou verweerder dat hele bedrag van eiser kunnen vragen als bijdrage in de kosten van zijn opvang. Artikel 5 van de Reba bepaalt echter dat verweerder het inkomen van eiser voor 25% moet vrijstellen. Dit is een bedrag van €112,50. Na aftrek van de vrijstelling van het netto loon dat eiser heeft verdiend, blijft er nog een bedrag van €337,50 over. Dit bedrag moet eiser op grond van de Rva aan verweerder betalen wegens de aan hem geboden verstrekkingen.
9. Hieruit volgt dat verweerder terecht heeft vastgesteld dat eiser een vergoeding in de kosten van zijn opvang ten bedrage van €337,50 is verschuldigd.
10. Verder wordt overwogen dat het feit dat eiser reiskosten moet maken om naar zijn werk te gaan, iets is wat tussen eiser en zijn werkgever speelt. Dat eiser met zijn werkgever wel of geen afspraken heeft gemaakt over een eventuele reiskostenvergoeding, is niet van invloed op de hoogte van het door eiser ontvangen nettoloon en de eigen bijdrage die hij als gevolg daarvan op basis van de Reba dient te betalen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
11. Eiser wordt ook niet gevolgd in zijn beroepsgrond dat toepassing van de Rva in zijn geval leidt tot een kennelijk onredelijke uitkomst. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
12. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 15 juli 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht.