ECLI:NL:RBDHA:2024:11840

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
30 juli 2024
Zaaknummer
AWB 23/9927 en AWB 23/9928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking verblijfsvergunning en afwijzing wijziging verblijfsdoel in het kader van mensenhandel

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2024, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning op grond van de Verblijfsregeling Mensenhandel en de afwijzing van zijn aanvraag tot wijziging van het doel van zijn verblijfsvergunning naar ‘humanitair niet-tijdelijk’ beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J.S. Maas, heeft in oktober 2018 aangifte gedaan van mensenhandel, wat leidde tot een tijdelijke verblijfsvergunning. Echter, na sepot van de zaak door de officier van justitie op 11 augustus 2021, heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid de verblijfsvergunning ingetrokken. Eiser heeft vervolgens een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning met het doel ‘humanitair niet-tijdelijk’, maar deze is afgewezen omdat er geen bijzondere omstandigheden zijn die hem zouden vrijstellen van uitzetting.

De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 behandeld, maar eiser was niet aanwezig. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft besloten de verblijfsvergunning in te trekken en de aanvraag voor wijziging af te wijzen. De rechtbank concludeert dat de belangenafweging van de staatssecretaris zorgvuldig is uitgevoerd en dat er geen aanleiding is om van het beleid af te wijken. Eiser heeft niet onderbouwd waarom de belangenafweging onzorgvuldig zou zijn en de rechtbank oordeelt dat de banden van eiser met de Filipijnen sterker zijn dan met Nederland, wat ook meeweegt in de beslissing.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wordt het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk verklaard. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: AWB 23/9927 en AWB 23/9928
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter van 16 juli 2024 in de zaken tussen

[eiser/verzoeker], eiser/verzoeker (hierna: eiser)

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. J.S. Maas),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. G. Wischhoff).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn verblijfsvergunning op grond van de Verblijfsregeling Mensenhandel en tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot wijziging van het doel van zijn verblijfsvergunning naar ‘humanitair niet-tijdelijk’. De voorzieningenrechter beoordeelt het verzoek om een voorlopige voorziening van eiser.
1.1.
Verweerder heeft de verblijfsvergunning van eiser ingetrokken en de aanvraag tot wijziging van het doel van zijn vergunning afgewezen met het besluit van 23 december 2021. Met het bestreden besluit van 4 augustus 2023 op het bezwaar van eiser is verweerder bij deze beslissing gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde waren hierbij, met mededeling vooraf, niet aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft in oktober 2018 aangifte gedaan van mensenhandel en is op grond daarvan in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning humanitair tijdelijk.
3. Op 11 augustus 2021 heeft de officier van justitie besloten om de zaak te seponeren omdat niet voldaan is aan alle bestanddelen van de delictsomschrijving van mensenhandel. Naar aanleiding van dit sepot heeft verweerder eisers verblijfsvergunning met terugwerkende kracht per 11 augustus 2021 ingetrokken. Uit verweerders beleid blijkt namelijk dat hij een verblijfsvergunning van een (gesteld) slachtoffer van mensenhandel intrekt wanneer er geen sprake meer is van strafrechtelijk onderzoek naar het strafbare feit waarvan aangifte is gedaan. Na aankondiging van de intrekking van zijn verblijfsvergunning, heeft eiser een verblijfsvergunning met het doel ‘humanitair niet-tijdelijk’ aangevraagd. Volgens verweerder komt eiser hiervoor echter niet in aanmerking omdat niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die verband houden met mensenhandel, waardoor van eiser niet gevergd kan worden dat hij Nederland verlaat. Eiser heeft privéleven in de zin van artikel 8 van het EVRM [1] . Verweerder heeft de belangen van eiser afgewogen tegen de belangen van de Nederlandse Staat. De belangenafweging is in het nadeel van eiser uitgevallen. Er bestaat volgens verweerder tot slot geen aanleiding om in eisers geval van de beleidsregels af te wijken op grond van bijzondere omstandigheden.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Ten eerste stelt verweerder zich ten onrechte op het standpunt dat artikel 3.6b van het Vb [2] geen ruimer kader biedt voor het verlenen van een verblijfsvergunning op humanitaire gronden dan paragraaf B9 van de Vc. [3] Ten tweede heeft verweerder bij het beoordelen van de bijzondere individuele omstandigheden in het kader van het beroep op artikel 4:84 van de Awb [4] onvoldoende rekening gehouden met de samenhang van de door eiser aangevoerde omstandigheden. Ten derde is de belangenafweging van verweerder in het kader van artikel 8 van het EVRM niet zorgvuldig en is de uitkomst daarvan onevenredig.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De beroepsgronden van eiser slagen niet. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
6. De beroepsgrond van eiser dat artikel 3.6b, aanhef en onder a, van het Vb een ruimer beoordelingskader biedt dan het beoordelingskader van de aanvraag voor een verblijfsvergunning op grond van niet-tijdelijke humanitaire gronden, slaagt niet. Het beoordelingskader is in beide gevallen hetzelfde omdat het gaat om dezelfde vergunning. De situaties waarin een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd onder een beperking verband houdend met niet-tijdelijke humanitaire gronden wordt of kan worden verleend staan limitatief beschreven in artikel 3.50 en artikel 3.51 van het Vb. Deze voorwaarden zijn verder uitgewerkt in paragraaf B9 van de Vc.
6.1.
De rechtbank merkt op dat de gemachtigde van eiser er bij de hoorzitting in bezwaar op gewezen heeft dat de discretionaire bevoegdheid is ingeperkt en dat artikel 3.6b van het Vb het wel mogelijk maakt om op humanitaire gronden een vergunning te verlenen. De rechtbank overweegt daarom nog dat bij het vervallen van de discretionaire bevoegdheid inderdaad een artikel in het Vb is opgenomen om het mogelijk te maken een verblijfsvergunning te verlenen onder een andere beperking dan voorzien. Deze mogelijkheid is echter niet opgenomen in artikel 3.6b maar in artikel 3.6ba van het Vb. [5] Dit artikel maakt het mogelijk om tijdens de eerste aanvraagprocedure in Nederland ambtshalve te beoordelen of een verblijfsvergunning kan worden verleend wanneer sprake is van een schrijnende situatie. Omdat eiser al eerder een verblijfsvergunning heeft gehad, kan hij echter geen beroep doen op dit artikel.
7. De beroepsgrond van eiser dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM onzorgvuldig en de uitkomst hiervan onevenredig is, slaagt niet. De rechtbank oordeelt dat verweerder alle feiten en omstandigheden heeft betrokken in de belangenafweging. Eiser heeft in zijn beroepsgronden niet onderbouwd welke feiten en omstandigheden niet zijn betrokken waardoor de belangenafweging onzorgvuldig zou zijn. Ook oordeelt de rechtbank dat verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiser heeft kunnen laten uitvallen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat eisers banden met de Filipijnen sterker zijn dan zijn banden met Nederland, onder andere omdat zijn kinderen daar wonen. Eiser heeft in zijn beroepsgronden niet onderbouwd waarom de uitkomst van de belangenafweging onevenredig is.
8. Tot slot oordeelt de rechtbank dat verweerder geen aanleiding heeft hoeven zien om af te wijken van zijn beleid. Volgens artikel 4:84 van de Awb handelt een bestuursorgaan in principe overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen heeft die vanwege bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Verweerder heeft zich op het standpunt kunnen stellen dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangevoerd waardoor het vasthouden aan de beleidsregel in zijn geval onevenredig is. In de beroepsgronden heeft eiser enkel aangevoerd dat verweerder onvoldoende rekening heeft gehouden met de samenhang van zijn omstandigheden, maar hij heeft niet toegelicht welke omstandigheden in samenhang zouden moeten zijn beoordeeld en hoe dit tot een ander oordeel had moeten leiden.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het besluit van verweerder in stand blijft.
10. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt buiten zitting afgedaan en niet-ontvankelijk verklaard, nu er uitspraak is gedaan op het beroep en er daarom niet langer sprake is van connexiteit. [6]
11. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.W. Griffioen, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Bakker, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Vreemdelingenbesluit 2000.
3.Vreemdelingencirculaire 2000.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Zie de nota van toelichting bij het besluit van 8 april 2019 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000.
6.Op grond van artikel 8:81 en 8:83 van de Awb.