ECLI:NL:RBDHA:2024:11816

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
C/09/662676 / FA RK 24-1711 en C/09/669226 / FA RK 24-4928
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging ouderlijk gezag van de vader en behoud van gezag door de moeder over minderjarige

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 juli 2024 uitspraak gedaan over het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over de minderjarige, geboren in 2015. De Raad voor de Kinderbescherming heeft verzocht om beëindiging van het ouderlijk gezag van beide ouders, met als doel de gecertificeerde instelling tot voogd te benoemen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vader niet in staat is om zijn gezag op een manier uit te oefenen die recht doet aan de belangen van de minderjarige. De vader heeft problemen met emotieregulatie en is niet bereid om samen te werken met de gecertificeerde instelling, wat de ontwikkeling van de minderjarige schaadt. Daarom heeft de rechtbank besloten het gezag van de vader te beëindigen, wat een gerechtvaardigde inmenging vormt in zijn privé- en gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Ten aanzien van de moeder heeft de rechtbank echter geoordeeld dat haar gezag niet beëindigd hoeft te worden. De moeder heeft blijk gegeven van medewerking en inzicht in haar verantwoordelijkheden, en is bereid om het belang van de minderjarige voorop te stellen. De rechtbank concludeert dat de belangen van de minderjarige niet worden geschaad als de moeder haar gezag behoudt. De rechtbank heeft de maatregelen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing van de minderjarige, die zijn verlengd tot 7 oktober 2024, van kracht gelaten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Jeugd- en Zorgrecht
Zaaknummers: C/09/662676 / FA RK 24-1711 en C/09/669226 / FA RK 24-4928
Datum uitspraak: 26 juli 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over ouderlijk gezag
in de zaken van
de Raad voor de Kinderbescherming 'sGravenhage,
hierna te noemen: de Raad,
en
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over de minderjarige
[de minderjarige], geboren op [geboortedag 1] 2015 in [geboorteplaats 1] ,
hierna te noemen: [de minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[de moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M. Nentjes te Rotterdam,
en
[de vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats] ,
advocaat: mr. M.M.C. van der Sanden te Den Haag,
en
[naam 1]en
[naam 2],
hierna te noemen: de pleegouders,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.
De rechtbank merkt
de gecertificeerde instellingook aan als belanghebbende ten aanzien van het verzoek van de Raad.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Op 8 maart 2024 heeft de rechtbank het verzoekschrift met bijlagen van de Raad ontvangen, strekkende tot beëindiging van het ouderlijk gezag.
1.2.
Op 9 juli 2024 heeft de rechtbank het verzoekschrift met bijlage van de gecertificeerde instelling ontvangen, strekkende tot het verlenen van vervangende toestemming voor het verkrijgen van een reisdocument voor [de minderjarige] .
1.3.
De mondelinge behandeling van beide verzoeken (zitting) heeft met gesloten deuren plaatsgevonden op 12 juli 2024. Daarbij waren aanwezig:
- de vader met zijn advocaat;
- de moeder met haar advocaat;
- een vertegenwoordiger van de Raad;
- een vertegenwoordiger van de gecertificeerde instelling.
1.4.
Bij de zitting zijn als toehoorders aanwezig geweest:
- [naam 3] , persoonlijk begeleider van de moeder;
- [naam 4] , persoonlijk begeleider van de vader;
- een stagiair van het kantoor van mr. Nentjes.
1.5.
De pleegouders zijn conform wettelijke vereisten opgeroepen maar niet verschenen.

2.De feiten

2.1.
[de minderjarige] is erkend door de vader.
2.2.
De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
2.3.
[de minderjarige] woont sinds begin 2021 bij de pleegouders.
2.4.
De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 3 oktober 2023 de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg verlengd tot 7 oktober 2024.
2.5.
De gecertificeerde instelling heeft zich bij brief van 8 februari 2024 bereid verklaard de voogdij over [de minderjarige] te aanvaarden.

3.De verzoeken

3.1.
De Raad verzoekt het ouderlijk gezag van de vader en de moeder over [de minderjarige] te beëindigen en de gecertificeerde instelling tot voogd over [de minderjarige] te benoemen. De Raad verzoekt die beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek om vervangende toestemming te verlenen voor het verkrijgen van een reisdocument voor [de minderjarige] ingetrokken, nadat de vader ter zitting zijn toestemming daarvoor schriftelijk heeft verleend. De moeder had de nodige toestemming eerder al gegeven.

4.De standpunten

4.1.
De Raad vindt het belangrijk dat het voor [de minderjarige] duidelijk wordt dat hij bij de pleegouders zal opgroeien. Daarnaast is het noodzakelijk dat de gecertificeerde instelling voortaan belangrijke beslissingen over [de minderjarige] kan nemen, omdat de ouders geen (juiste) invulling geven aan hun gezag.
4.2.
De moeder is het oneens en wil niet dat haar gezag beëindigd wordt. Zij heeft geaccepteerd dat [de minderjarige] bij de pleegouders opgroeit, maar wil de kans krijgen om het contact met [de minderjarige] te herstellen. Daartoe heeft ze meer mogelijkheden wanneer het gezag voorlopig in stand blijft.
4.3.
De vader is het ook oneens met het verzoek van de Raad. Hij heeft geen vertrouwen in de gecertificeerde instelling omdat hij al jaren geen contact mag hebben met [de minderjarige] .
4.4.
De gecertificeerde instelling onderschrijft het verzoek van de Raad.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 1:266, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechtbank het gezag van een ouder beëindigen, indien (a.) een minderjarige zodanig opgroeit dat hij ernstig in zijn ontwikkeling wordt bedreigd en de ouder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of (b.) de ouder het gezag misbruikt.
5.2.
Beëindiging van het ouderlijk gezag is een maatregel die ingrijpt in het privé- en gezinsleven van zowel de ouder waarvan het gezag wordt beëindigd als de minderjarige waarover het gezag wordt uitgeoefend. Daarbij is van belang dat artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) onder meer vereist dat de belangen van het kind en die van de ouder tegen elkaar worden afgewogen. Ten aanzien van het belang van het kind volgt uit artikel 3 van het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK) dat die belangen voorop staan bij het nemen van een beslissing over het kind. Een van de belangen omvat ook dat het gezinsleven dat het kind met de pleegouders opbouwt bescherming toekomt. Op grond van artikel 8 EVRM geldt dat indien het doel van, in dit geval, het beëindigen van gezag met een lichtere maatregel kan worden bereikt, deze verkozen dient te worden boven de zwaardere maatregel. Daarnaast dient de inmenging in het privé- en gezinsleven die het gevolg is van deze maatregel, in een redelijke verhouding te staan tot het doel dat met de maatregel wordt nagestreefd (subsidiariteit en proportionaliteit).
Opgroeiperspectief van [de minderjarige]
5.3.
Allereerst is de rechtbank van oordeel dat uit het onderzoek van de Raad, de verklaringen ter zitting en het verloop van de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing de gerechtvaardigde conclusie volgt dat het opgroeiperspectief van [de minderjarige] bij de pleegouders ligt. De rechtbank heeft de overtuiging dat beide ouders niet de opvoeding kunnen bieden die [de minderjarige] nodig heeft en dat zij de zorgen die hebben geleid tot de ontwikkelingsbedreiging en uithuisplaatsing van [de minderjarige] niet kunnen wegnemen. De rechtbank ziet dat beide ouders problemen ervaren in hun leven die voortkomen uit hun psychische kwetsbaarheid en grotendeels onveranderlijk van aard zijn gebleken. Ten aanzien van de moeder gaat het om verslavings- en borderline problematiek en dit gaat al jaren met vallen en opstaan. De moeder is daardoor periodes uit beeld en beperkt bereikbaar geweest. Ten aanzien van de vader staan met name problemen met zijn emotieregulatie op de voorgrond. Zijn onvermogen om frustratie en boosheid op een andere manier te uiten dan dreigend en agressief heeft de nodige samenwerking aanzienlijk beperkt. Ook tijdens het onderzoek door de Raad is gebleken dat niet met de vader gesproken kan worden over de situatie en belangen van [de minderjarige] zonder dat het uitloopt op boosheid en frustratie. Mede daardoor is de afgelopen jaren geen enkele basis gelegd om de (on)mogelijkheden van terugplaatsing te onderzoeken. De rechtbank constateert dat het beperkte vermogen van de vader zijn mogelijkheden om in het belang van [de minderjarige] te handelen blijvend belemmert.
De rechtbank is verder van oordeel dat de aanvaardbare termijn van [de minderjarige] om onzekerheid te ervaren over zijn toekomstperspectief is verstreken. [de minderjarige] is 9 jaar oud en woont nu ruim 3,5 jaar bij de pleegouders. Hij ontwikkelt zich daar naar omstandigheden goed. Evenals de Raad vindt de rechtbank het belangrijk dat het voor [de minderjarige] duidelijk wordt dat hij bij de pleegouders zal blijven wonen en opgroeien.
5.4.
Uit het voorgaande volgt de conclusie dat ten aanzien van de vader en de moeder aan de criteria van artikel 1:266, eerste lid, onder a BW is voldaan. Voor de beoordeling of die conclusie moet leiden tot beëindiging van het ouderlijk gezag zal de rechtbank de situatie van de vader en de moeder hierna afzonderlijk overwegen.
Gezag van de vader
5.5.
Uit het onderzoek concludeert de Raad dat de vader niet in staat is zijn gezag op een manier uit te oefenen die recht doet aan de belangen van [de minderjarige] . De rechtbank kan die conclusie van de Raad volgen en overweegt daartoe als volgt.
In de eerste plaats is overtuigend aangedragen dat de vader onvoldoende bereikbaar en bereid is om zijn medewerking te verlenen en de belangen van [de minderjarige] daarbij voorop te stellen. Dat belemmert het nemen van belangrijke beslissingen, bijvoorbeeld voor het opstarten van traumabehandeling en het aanvragen van een legitimatiebewijs. De rechtbank wil van de vader aannemen dat het niet zijn bedoeling is om [de minderjarige] belangrijke dingen te onthouden, zoals het scoutingkamp en vakanties waarvoor het legitimatiebewijs nodig was, maar houdt de vader voor dat hij dat wel doet door zijn medewerking daaraan te weigeren of voorwaarden te stellen. Uiteindelijk is [de minderjarige] daar de dupe van. Het argument van de vader dat de gecertificeerde instelling toch alles buiten hem om regelt treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel. De rechtbank begrijpt daaruit dat de vader dit zo ervaart vanuit gevoelens van frustratie en onmacht, maar dat ontslaat hem niet van zijn verantwoordelijkheden als gezaghebbende ouder. De vader is er meermaals op gewezen dat zijn toestemming belangrijk is voor de ontwikkeling van [de minderjarige] . De stelling dat vervangende toestemming aan de kinderrechter kan worden gevraagd en dat [de minderjarige] daar, gezien zijn leeftijd, geen last van hoeft te hebben als dat tijdig wordt gedaan miskent de hiervoor besproken eigen verantwoordelijkheden van de vader.
Ten tweede is het voor de rechtbank duidelijk dat de vader niet kan accepteren dat [de minderjarige] bij de pleegouders woont en opgroeit. Door het gedrag en handelen van de vader is de veiligheid van het pleeggezin en [de minderjarige] in gevaar gekomen, wat heeft geleid tot een gebiedsverbod voor de vader. Ook tijdens de zitting heeft de vader verwoord dat hij ontevreden is met het pleeggezin en niet wil dat [de minderjarige] daar woont.
Tot slot weegt voor de rechtbank zwaar dat de verwachting niet gerechtvaardigd is dat de houding van en samenwerking met de vader binnen afzienbare termijn zal verbeteren of veranderen. Dit leidt tot de conclusie van de rechtbank dat er geen lichtere maatregel is om te bereiken dat [de minderjarige] bij de pleegouders kan blijven wonen en dat belangrijke beslissingen over hem snel kunnen worden genomen. Voornoemde omstandigheden maken dat de belangen van [de minderjarige] worden geschaad als de vader het gezag behoudt.
5.6.
Aldus is de rechtbank van oordeel dat beëindiging van het gezag van de vader een gerechtvaardigde en proportionele inmenging vormt in het privé- en gezinsleven, zoals bedoeld in artikel 8 EVRM. De rechtbank zal het gezag van de vader beëindigen.
Gezag van de moeder
5.7.
De Raad heeft ten tijde van het onderzoek geen contact kunnen krijgen met de moeder en daardoor geen beeld gekregen van haar situatie, anders dan dat zij ten gevolge van haar problemen geen vaste of bekende woon- of verblijfplaats had en onbereikbaar was. De Raad heeft de conclusie getrokken dat de moeder, evenals de vader, niet in staat is om het ouderlijk gezag op een manier uit te oefenen die recht doet aan de belangen van [de minderjarige] .
De rechtbank kan de conclusie van de Raad gedeeltelijk volgen. Niet ter discussie staat dat de moeder periodes afwezig is geweest in het leven van [de minderjarige] en dat persoonlijke problemen haar belemmeren om er voor [de minderjarige] te (kunnen) zijn. De rechtbank komt op basis van huidige feiten en omstandigheden evenwel tot een ander oordeel ten aanzien van het gezag van de moeder dan ten aanzien van de vader. Dit oordeel volgt uit de volgende conclusies van de rechtbank, die tegengesteld zijn aan de hiervoor overwogen situatie van de vader.
5.8.
In de eerste plaats heeft de moeder naar het oordeel van de rechtbank overtuigend aangevoerd dat zij, ondanks haar persoonlijke situatie, bereikbaar is, medewerking verleent en gezagsbeslissingen in het belang van [de minderjarige] niet belemmert. Dit is door de gecertificeerde instelling bevestigd, in die zin dat de moeder reageert op verzoeken sinds er weer contact is. Daarover stelt de moeder dat zij degene is die begin dit jaar contact heeft gezocht en dat dit tot stand is gekomen nadat in maart een nieuwe jeugdbeschermer is aangewezen. Ook dit is door de gecertificeerde instelling bevestigd. De rechtbank wil aannemen dat het moeilijk was om contact met de moeder te onderhouden toen het niet goed met haar ging en zij uit haar woning was gezet, maar krijgt ook de indruk dat de gecertificeerde instelling heeft nagelaten actief contact te zoeken en daarom niet wist waar de moeder verbleef. Die indruk vindt ook steun in het feit dat de gecertificeerde instelling ondanks herhaaldelijk verzoek heeft nagelaten contact op te nemen met de Raad tijdens het onderzoek. Zodoende heeft de Raad niet alleen de moeder, maar ook de gecertificeerde instelling niet kunnen bereiken. Dat heeft niet bijgedragen aan het onderzoek van de Raad en de beeldvorming over de moeder in het bijzonder. Op basis van de verklaringen over de huidige situatie komt de rechtbank in ieder geval tot de conclusie dat de moeder op dit moment, nu het beter met haar gaat en zij beschermd woont, belangrijke beslissingen over [de minderjarige] niet belemmert en haar toestemming (snel) verleent als dat nodig is, zoals voor het identiteitsbewijs. Daarmee toont de moeder zich bereid om haar verantwoordelijkheid als gezaghebbende ouder te nemen.
Ten tweede is het voor de rechtbank duidelijk dat de moeder, in tegenstelling tot de vader, wel kan accepteren dat [de minderjarige] bij de pleegouders opgroeit. De moeder heeft in verschillende bewoordingen geloofwaardig verklaard dat zij daarin kan berusten omdat zij dat het beste vindt voor [de minderjarige] . Daarmee toont de moeder inzicht in haar eigen aandeel in de ontwikkelingsbedreiging van [de minderjarige] en laat zij zien het belang van [de minderjarige] voorop te stellen.
Tot slot is voor de rechtbank van belang dat het op dit moment beter gaat met de moeder. Zij heeft verklaard op meerdere leefgebieden te worden ondersteund en woont in een beschermde omgeving. De rechtbank heeft de indruk dat de moeder veel steun ervaart van de hulpverleners die, zoals hiervoor al genoemd, samen met de moeder contact hebben gezocht met de gecertificeerde instelling. Dat roept de vraag op of andere wegen dan de beëindiging van het gezag van de moeder een minder ingrijpende oplossing zouden kunnen bieden. Voor een antwoord op die vraag moet naar het oordeel van de rechtbank op z’n minst meer onderzoek worden gedaan dan de Raad nu heeft kunnen doen. Bovendien is het in het belang van [de minderjarige] dat zorgvuldig bekeken wordt of en hoe het contact tussen [de minderjarige] zijn moeder kan worden vormgegeven nu het weer beter gaat met de moeder. Zo heeft de advocaat van de moeder ter zitting verklaard dat al enige tijd geleden is gevraagd aan de gecertificeerde instelling of de moeder af en toe een kaartje zou mogen sturen aan [de minderjarige] . Op dat verzoek is nog altijd geen antwoord gekomen van de gecertificeerde instelling. Juist nu de gecertificeerde instelling weinig blijk heeft gegeven van actieve inspanningen om het contact tussen [de minderjarige] en de moeder te herstellen, is het naar oordeel van de rechtbank belangrijk dat de moeder, samen met haar advocaat, voldoende middelen heeft om de gecertificeerde instelling aan te sporen een meer actieve houding in te nemen op dit punt. In het kader van de ondertoezichtstelling heeft de moeder daartoe meer mogelijkheden dan dat zij zou hebben wanneer de voogdij bij de gecertificeerde instelling komt te liggen.
5.9.
Concluderend is de rechtbank ten aanzien van de moeder van oordeel dat de belangen van [de minderjarige] op dit moment niet worden geschaad als de moeder haar gezag behoudt en dat beëindiging van haar gezag op dit moment geen gerechtvaardigde inmenging vormt in het privé- en gezinsleven, zoals voortvloeit uit artikel 8 EVRM. De rechtbank zal het gezag van de moeder daarom niet beëindigen.
5.10.
De beëindiging van het gezag van de vader zal ertoe leiden dat voortaan alleen de moeder met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] is belast. Volledigheidshalve merkt de rechtbank op dat de maatregelen tot ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing, laatstelijk verlengd tot
7 oktober 2024, van kracht blijven.
Vervangende toestemming
5.11.
Het verzoek over de vervangende toestemming behoeft geen verdere bespreking en beslissing, nu de vader ter zitting het toestemmingsformulier voor het aanvragen van de identiteitskaart van [de minderjarige] heeft ingevuld en het verzoek daarna is ingetrokken.
Ten aanzien van het contact
5.12.
Ten overvloede overweegt de rechtbank nog het volgende. Gebleken is dat de samenwerking tussen de gecertificeerde instelling en de ouders zeer moeizaam is verlopen. De afgelopen jaren is er zelfs nauwelijks contact geweest. Beide ouders hebben [de minderjarige] al geruime tijd niet gezien. De rechtbank begrijpt dat dit moeilijk voor hen is en dat het gemis van invloed is op hun persoonlijke situatie. De rechtbank heeft ook gelezen dat [de minderjarige] wel eens vragen heeft, met name over de vader omdat hij daar nog een tijd heeft gewoond. De rechtbank kan zich voorstellen dat het voor [de minderjarige] belangrijk is om te weten welke rol de ouders vervullen in zijn leven, als hij niet bij hen opgroeit. Zij zullen namelijk altijd de ouders van [de minderjarige] blijven en spelen alleen al om die reden een belangrijke rol. De rechtbank gaat ervan uit dat de gecertificeerde instelling er alles aan zal doen om de samenwerking met de ouders, gesteund door hun begeleiders, weer te vinden teneinde te kijken hoe de ouders die rol het beste kunnen vervullen en het contact met [de minderjarige] op termijn kunnen herstellen, in overleg met de pleegouders en behandelaren van [de minderjarige] (Youz). Een kaartje sturen, zoals de moeder heeft voorgesteld, zou een goed begin kunnen zijn.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
beëindigt het ouderlijk gezag van de vader [de vader] , geboren op [geboortedag 2] 1984 in [geboorteplaats 2] , over de minderjarige [de minderjarige] , geboren op [geboortedag 1] 2015 in [geboorteplaats 1] ;
6.2.
verklaart deze beslissing tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.3.
verzoekt de griffier om van deze beslissing een aantekening te maken in het gezagsregister;
6.4.
stelt vast dat er ten aanzien van zaak C/09/669226 / FA RK 24-4928 niets meer te beslissen valt;
6.5.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is op 26 juli 2024 gegeven door mr. M.P. Meeuwisse, mr. M.H. Rochat en mr. K.A.M. van der Zon, kinderrechters, in aanwezigheid van mr. S.T. Viezee als griffier.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
  • door de verzoeker en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.