ECLI:NL:RBDHA:2024:11804

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
NL24.23860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige ophouding van vreemdeling en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 8 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de ophouding van een vreemdeling. Eiser, die direct na zijn strafrechtelijke detentie op 9 juni 2024 werd opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000, heeft beroep ingesteld tegen deze ophouding en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2024 behandeld, waarbij zowel eiser als de minister zich hebben laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van ophouding onrechtmatig was, omdat de minister onvoldoende had aangetoond dat eiser geen rechtmatig verblijf had. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem, waarin was geoordeeld dat eiser voldoende aanknopingspunten had aangedragen voor zijn verblijfsrecht op basis van het arrest Chavez-Vilchez. De rechtbank stelde vast dat de minister niet de nodige stappen had ondernomen om het verblijfsrecht van eiser te onderzoeken voordat de maatregel van ophouding werd opgelegd.

Als gevolg hiervan verklaarde de rechtbank het beroep gegrond en kende eiser een schadevergoeding toe van € 100,- voor de onrechtmatige ophouding van één dag. Daarnaast werd de minister veroordeeld tot het betalen van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 1.750,-. De uitspraak is openbaar gemaakt op 8 juli 2024 en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.23860
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. M.A. Krikke), en
de Minister van Asiel en Migratie (dan wel diens rechtsvoorgangers), de minister (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Inleiding

Direct aansluitend op zijn strafrechtelijke detentie is eiser op 9 juni 2024 om 07.50 uur opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). De ophouding is geëindigd op 9 juni 2024 om 11.10 uur. Eiser is aansluitend in vrijheid gesteld.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen de ophouding en heeft daarbij verzocht om schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2024 op zitting behandeld. Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Het beroep is gegrond en de maatregel van ophouding is vanaf het moment van het opleggen daarvan onrechtmatig. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2. De minister heeft de maatregel van ophouding uitdrukkelijk gebaseerd op de vaststelling dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft. Dit blijkt uit het proces-verbaal van ophouding van 10 juni 2024. Desgevraagd heeft de minister dit ter zitting bevestigd. De minister heeft daarbij aangegeven dat geen sprake is geweest van een situatie waarin niet onmiddellijk bleek dat eiser rechtmatig verblijf had of van een situatie waarin de identiteit van eiser niet onmiddellijk kon worden vastgesteld. Dat eiser geen rechtmatig verblijf had, blijkt volgens de minister uit de omstandigheid dat de strafrechter hem inmiddels een contactverbod met zijn partner had opgelegd en dat eiser het kind van zijn partner nog niet heeft erkend. Dat maakt volgens de minister dat van het uitvoeren van zorgtaken voor het kind van de partner door eiser geen sprake is.
3. In haar uitspraak van zittingsplaats Arnhem van 11 oktober 20231 heeft de rechtbank al geoordeeld dat eiser voldoende aanknopingspunten had aangedragen die erop duiden dat hij aanspraak heeft op verblijfsrecht ingevolge het arrest Chavez-Vilchez. Volgens de rechtbank, zittingsplaats Arnhem, hadden deze aanknopingspunten de minister aanleiding moeten geven om nader onderzoek te doen naar het mogelijke verblijfsrecht van eiser. Dit heeft de minister vóór het opleggen van de maatregel van ophouding op
9 juni 2024 niet gedaan. De enkele omstandigheden dat eiser een contactverbod met zijn partner is opgelegd en dat hij op 9 juni 2024 het kind van zijn partner nog niet had erkend, hebben de aanleiding tot het verrichten van onderzoek niet weggenomen. Deze omstandigheden maakten het namelijk op zich niet evident dat eiser geen aanspraak (meer) had op verblijfsrecht op grond van het arrest Chavez-Vilchez.
4. Eén en ander leidt de rechtbank tot het oordeel dat de minister zich voorafgaande aan het opleggen van de maatregel van ophouding onvoldoende gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf had. Daarmee heeft artikel 50, derde lid, van de Vw, geen grondslag geboden voor het opleggen van de maatregel van ophouding. Een andere grondslag had evenmin van toepassing kunnen zijn. De maatregel van ophouding is daarom onrechtmatig geweest.
5. Het beroep is dus gegrond. De rechtbank acht gronden aanwezig om eiser een schadevergoeding toe te kennen van € 100,- voor één dag onrechtmatige ophouding, te voldoen door de Staat der Nederlanden. Verder veroordeelt de rechtbank de minister in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de minister de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandsverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 100-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
08 juli 2024

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.