ECLI:NL:RBDHA:2024:1180
Rechtbank Den Haag
- Bodemzaak
- Rechtspraak.nl
Afwijzing asielaanvraag van Iraanse eiser op grond van politieke overtuiging en risico op vervolging
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 5 februari 2024, wordt het beroep van een Iraanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag op 6 november 2023 afgewezen, stellende dat de aanvraag ongegrond was op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, die van Iraanse nationaliteit is en op 25 november 1991 is geboren, had verklaard dat hij in Iran leuzen op muren had geschreven en vreesde voor vervolging door de inlichtingendienst bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft op 4 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. De staatssecretaris had de verklaringen van de eiser over zijn vrees voor vervolging als ongeloofwaardig beoordeeld, omdat deze voornamelijk gebaseerd waren op vermoedens en informatie van derden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen gegronde vrees voor vervolging bestaat en dat de eiser geen reëel risico loopt op schending van artikel 3 van het EVRM bij terugkeer naar Iran. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris de relevante elementen op zorgvuldige wijze heeft beoordeeld en dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in bewijsnood verkeert.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier S. Derks, en is openbaar gemaakt via rechtspraak.nl.