ECLI:NL:RBDHA:2024:11788

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
C/09/668039 FT RK 24/538 en C/09/668046 FT RK 24/540
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een dwangverzoek tot oplegging van een schuldregeling in het kader van insolventierecht

In deze zaak hebben de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] een verzoek ingediend bij de Rechtbank Den Haag om een dwangakkoord op te leggen aan hun schuldeisers, omdat niet alle schuldeisers akkoord gingen met hun voorstel voor een schuldregeling. De heer en mevrouw [de heer en mevrouw] hebben een aanzienlijke schuldenlast van € 215.007,10 opgebouwd bij 29 schuldeisers en hebben geprobeerd een regeling te treffen waarbij een deel van de schulden zou worden afgelost en de rest zou worden kwijtgescholden. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen op basis van verschillende redenen. Ten eerste was het verzoek gericht tegen een verkeerde schuldeiser, namelijk de heer [naam], die niet de juiste schuldeiser bleek te zijn. De vordering was in werkelijkheid van [bedrijfsnaam 3] B.V., en het verzoek had tegen deze entiteit gericht moeten zijn. Ten tweede oordeelde de rechtbank dat het voorstel niet het maximaal haalbare was, omdat er loonbeslag op het inkomen van de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] was gelegd, wat niet in het voorstel was meegenomen. Hierdoor was het niet aannemelijk dat zij het aangeboden uitkeringspercentage aan hun schuldeisers konden betalen. De rechtbank concludeerde dat de schuldbemiddeling niet op de juiste wijze was uitgevoerd en dat het verzoek tot oplegging van een dwangakkoord daarom moest worden afgewezen. De heer en mevrouw [de heer en mevrouw] hebben aangegeven dat zij hun verzoek om toelating tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP) willen handhaven, wat in een apart vonnis zal worden behandeld.

Uitspraak

vonnis
RECHTBANKDEN HAAG
Team Insolventies
rekestnummers: C/09/668039 / FT RK 24/538 en C/09/668046 FT RK 24/540
vonnis van 22 juli 2024
in de zaak van
[de heer] en [mevrouw],
wonende te [adres]
[postcode] [woonplaats] ,
hierna: de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] ,
gemachtigde: mr. I.P. van Rossen,
tegen
Samenwerkingsverband Vastgoedinformatie Heffing en Waardebepaling,
gevestigd te Klaaswaal,
hierna: SVHW,
Garage [bedrijfsnaam 1] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
hierna: Garage [bedrijfsnaam 1] ,
Autobedrijf [bedrijfsnaam 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
hierna: Autobedrijf [bedrijfsnaam 2] ,
[naam] , vertegenwoordigd door Geerlings & Hofstede Deurwaarders/Juristen,
gevestigd te [vestigingsplaats 3] ,
hierna: de heer [naam] ,
gemachtigde: B. Vredevoort (Geerlings & Hofstede gerechtsdeurwaarders),
Orthodontistenpraktijk De Wereldlach, vertegenwoordigd door Netpoint Factoring B.V.,
gevestigd te Zoetermeer,
hierna: De Wereldlach,
I.D. Training B.V.,
gevestigd te Appeltern,
hierna: I.D. Training.
Waar deze zaak over gaat
De heer en mevrouw [de heer en mevrouw] bevinden zich in een problematische schuldensituatie. Zij hebben een voorstel gedaan aan hun schuldeisers, waarbij een deel van de vorderingen wordt voldaan en het resterende deel door de schuldeiser wordt kwijtgescholden. Omdat niet alle schuldeisers met dit voorstel hebben ingestemd, hebben de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] de rechtbank verzocht het aangeboden akkoord dwingend op te leggen. Dit verzoek wordt door de rechtbank afgewezen. De rechtbank legt hierna uit waarom zij zo beslist.

1.De feiten waar de rechtbank van uit gaat

1.1.
De heer en mevrouw [de heer en mevrouw] hebben de afgelopen jaren een schuldenlast opgebouwd van € 215.007,10 aan 29 schuldeisers. Het is de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] niet gelukt om zelf een oplossing te vinden voor deze schulden. Met behulp van Modus Vivendi hebben zij voor het laatst op 30 januari 2024 een schuldregeling aangeboden (prognoseakkoord). Dit voorstel houdt in dat over een periode van achttien maanden aan de schuldeisers met een recht van voorrang een uitkering wordt aangeboden van 15,37% en aan de gewone schuldeisers een uitkering van 7,69%, tegen kwijtschelding van het restant van hun vorderingen. Deze percentages zijn gebaseerd op de afloscapaciteit van de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] op basis van hun inkomen. Dat betekent dat de afloscapaciteit (en daarmee ook de uiteindelijke uitkering aan de schuldeisers) eventueel hoger of lager kan uitvallen.
1.2.
SVHW is niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer en mevrouw [de heer en mevrouw] hebben een schuld aan SVHW van € 605,73, dat is 0,28% van de totale schuldenlast.
1.3.
Garage [bedrijfsnaam 1] is niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer en mevrouw [de heer en mevrouw] hebben een schuld aan Garage [bedrijfsnaam 1] van € 252,44, dat is 0,11% van de totale schuldenlast.
1.4.
Autobedrijf [bedrijfsnaam 2] is niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer en mevrouw [de heer en mevrouw] hebben een schuld aan Autobedrijf [bedrijfsnaam 2] van € 867,46, dat is 0,40% van de totale schuldenlast.
1.5.
De heer [naam] is niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer en mevrouw [de heer en mevrouw] hebben een schuld aan de heer [naam] van € 16.689,86, dat is 7,76% van de totale schuldenlast.
1.6.
De Wereldlach is niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer en mevrouw [de heer en mevrouw] hebben een schuld aan De Wereldlach van € 438,82, dat is 0,20% van de totale schuldenlast.
1.7.
I.D. Training is niet akkoord gegaan met dit voorstel. De heer en mevrouw [de heer en mevrouw] hebben een schuld aan I.D. Training van € 337,18, dat is 0,16% van de totale schuldenlast.
1.8.
Om tot een oplossing voor hun schulden te komen hebben de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] op 12 juni 2024 bij de rechtbank twee verzoeken ingediend. In de eerste plaats willen zij dat de rechtbank verweerders (SVHW, Garage [bedrijfsnaam 1] , Autobedrijf [bedrijfsnaam 2] , de heer [naam] , De Wereldlach en I.D. Training) dwingt mee te werken aan de schuldregeling (een dwangakkoord oplegt). Wanneer de rechtbank dit verzoek afwijst, willen ze worden toegelaten tot de wettelijke schuldsaneringsregeling (WSNP).

2.De procedure

2.1.
De verzoeken van de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] zijn behandeld op de zitting van 15 juli 2024. Op deze zitting verschenen:
- de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] ,
- de heer G.J. van Rossen, schuldhulpverlener bij Modus Vivendi,
- mr. I.P. van Rossen, advocaat van de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] .
2.2.
B. Vredevoort heeft namens de heer [naam] bij verweerschrift van 10 juli 2024 schriftelijk gereageerd.
2.3.
SVHW, Garage [bedrijfsnaam 1] , Autobedrijf [bedrijfsnaam 2] , De Wereldlach en I.D. Training zijn opgeroepen, maar niet op de zitting verschenen en hebben evenmin hun standpunten kenbaar gemaakt.

3.Standpunten van partijen

3.1.
De heer en mevrouw [de heer en mevrouw] stellen dat het onredelijk is dat verweerders het aanbod niet aanvaarden. Volgens hen hebben zij al het mogelijke gedaan om het aangeboden percentage aan hun schuldeisers aan te bieden en kunnen zij niet meer aanbieden dan ze hebben gedaan.
3.2.
De heer [naam] stemt niet in met de aangeboden schuldregeling om de volgende redenen. De heer [naam] is geen schuldeiser, maar bestuurder van de werkelijke schuldeiser [bedrijfsnaam 3] B.V. (hierna: [bedrijfsnaam 3]). [bedrijfsnaam 3] is niet aangeschreven of opgeroepen. Verder meent de heer [naam] dat de crediteurenlijst niet volledig is en dat de schuldenlast inmiddels lager is. Ook heeft hij loonbeslag gelegd waardoor hij zonder dwangakkoord zicht heeft op volledige betaling van zijn vordering.

4.De beoordeling van de verzoeken

4.1.
De rechtbank zal het verzoek van de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] om een dwangakkoord op te leggen afwijzen. Hieronder wordt dit oordeel toegelicht.
Het beoordelingskader van een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord
4.2.
Een verzoek tot oplegging van een dwangakkoord kan worden toegewezen als aan bepaalde voorwaarden is voldaan. De rechtbank moet onder meer kunnen vaststellen dat de schuldbemiddeling op de juiste wijze is uitgevoerd door een daartoe bevoegde instantie.
Bevoegde instantie
4.3.
De rechtbank stelt vast dat de schuldbemiddeling is uitgevoerd door Modus Vivendi. Dat betekent dat wordt voldaan aan de door wet gestelde voorwaarde(n), namelijk dat het voorstel is getoetst door een deskundige en onafhankelijke partij.
Het verzoek richt zich tegen de verkeerde schuldeiser
4.4.
Het Procesreglement verzoekschriftprocedures insolventiezaken bepaalt dat een verzoekschrift tot het opleggen van een dwangakkoord de volgende informatie bevat: naam, adres en woonplaats of, bij gebreke van een woonplaats in Nederland, het werkelijk verblijf van iedere schuldeiser die niet met de aangeboden schuldregeling kan instemmen (artikel 4.2.3.3). Ook moet het verzoekschrift bevatten een overzicht van de namen en adressen, telefoonnummers en emailadressen van de schuldeisers die niet akkoord gaan (artikel 4.2.3.4).
4.5.
Het onderhavige verzoek richt zich onder andere tegen de heer [naam] . De heer [naam] is bestuurder van [bedrijfsnaam 3]. Uit de ingebrachte stukken blijkt dat [bedrijfsnaam 3], en dus niet de heer [naam] in privé, een vordering heeft op de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] . De vordering is eind 2019 ontstaan nadat de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] en [bedrijfsnaam 3] een regeling hebben getroffen ter beëindiging van een geschil. Het verzoek had derhalve gericht moeten zijn tegen [bedrijfsnaam 3] en het verzoekschrift had de naam, het adres en de vestigingsplaats van [bedrijfsnaam 3] moeten bevatten. Dit is niet gebeurd. [bedrijfsnaam 3] kan daarom in de onderhavige procedure niet worden gedwongen in te stemmen met het aangeboden akkoord. Zij behoudt haar vordering.
Het voorstel is niet het maximaal haalbare
4.6.
De heer en mevrouw [de heer en mevrouw] hebben aan hun schuldeisers een aanbod gedaan gebaseerd op hun gezamenlijke inkomen uit arbeid. Uit de door de heer [naam] ingebrachte stukken blijkt dat sprake is van loonbeslag. Dit heeft de schuldhulpverlener niet in het voorstel meegenomen en evenmin vermeld in het dwangverzoek. [bedrijfsnaam 3] heeft sinds 8 december 2022 loonbeslag gelegd op het inkomen van de heer [de heer en mevrouw] . Uit het verweerschrift van [naam] blijkt dat voorts nog twee schuldeisers loonbeslag hebben gelegd op het inkomen van de heer [de heer en mevrouw] .
Door het loonbeslag hebben de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] in het minnelijk schuldsaneringstraject niet maximaal kunnen sparen voor hun gezamenlijke schuldeisers. De stelling van de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] dat er nog correcties kunnen plaatsvinden om het tekort recht te zetten acht de rechtbank, gelet op de periode van het loonbeslag en de hoogte van de bedragen, niet aannemelijk. In het licht van het voorgaande is geen sprake van een maximaal haalbaar voorstel aan de schuldeisers en een niet correct uitgevoerd minnelijk schuldsaneringtraject.
Conclusie
4.7.
Het doel van het verzoek tot oplegging van een dwangakkoord is om een minnelijke regeling te bereiken waar alle schuldeisers al dan niet (gedwongen) mee instemmen. In dit geval kan één van de schuldeisers, te weten [bedrijfsnaam 3], niet worden gedwongen in te stemmen met het aangeboden akkoord. Zij kan haar vordering via het gelegde loonbeslag blijven incasseren, waardoor zij de minnelijke regeling doorkruist. Dit leidt tot een ongelijke behandeling van schuldeisers. Dit betekent ook dat niet aannemelijk is dat de heer en mevrouw [de heer en mevrouw] het aangeboden uitkeringspercentage aan hun schuldeisers kunnen betalen.
4.8.
Nu aan [bedrijfsnaam 3] geen aanbod in het minnelijk traject is gedaan en de schuldbemiddeling ook overigens niet op de juiste wijze is uitgevoerd, zal het dwangverzoek worden afgewezen.
De overige argumenten van de heer [naam]
4.9.
Omdat de rechtbank op grond van het voorgaande al tot afwijzing van het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord komt, kunnen de overige door de heer [naam] opgeworpen argumenten onbesproken blijven.
Op het WSNP-verzoek wordt in een apart vonnis beslist
4.10.
De heer en mevrouw [de heer en mevrouw] hebben op de zitting laten weten het verzoek om te worden toegelaten tot WSNP te handhaven als het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord wordt afgewezen. De rechtbank zal op dat verzoek in een apart vonnis beslissen.

5.De beslissing

De rechtbank:
- wijst het verzoek tot het opleggen van een dwangakkoord af.
Dit is een beslissing van mr. A.C.M. Höppener, rechter, in samenwerking met mr. M.J.P. Vink, griffier. Deze beslissing is in het openbaar uitgesproken op 22 juli 2024.
Wat kunt u doen als u het niet eens bent met deze uitspraak?
Tegen deze uitspraak kan verzoeker gedurende acht dagen na de dag van deze uitspraak hoger beroep instellen. Dat kan door een advocaat een verzoekschrift in te laten dienen bij de griffie van het gerechtshof in Den Haag. Dit kan alleen indien het verzoek tot toepassing van de wettelijke schuldsaneringsregeling ook door de rechtbank is afgewezen en verzoeker tegelijk hoger beroep instelt tegen die afwijzing (art. 292 lid 3 Fw).