In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 2 mei 2023 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, beiden met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit. De man had op 13 juli 2022 een verzoek ingediend tot echtscheiding, met nevenvoorzieningen, waaronder de toedeling van het huurrecht van de echtelijke woning aan hem en een verklaring voor recht over de registratie van hun huwelijk. De vrouw, vertegenwoordigd door haar advocaat, heeft verweer gevoerd en zelfstandig verzocht om beoordeling van de zaak.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de man verzuimd heeft een (gewaarmerkt) afschrift van de huwelijksakte over te leggen, wat vereist is volgens artikel 815 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. De rechtbank heeft de man de gelegenheid gegeven om aan te tonen dat het afschrift redelijkerwijs niet kan worden overgelegd, maar de man heeft geen actie ondernomen om de huwelijksakte op te vragen, ondanks dat hij op de hoogte was van de mogelijke gevolgen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat de man niet-ontvankelijk is in zijn verzoek tot echtscheiding, en omdat de vrouw niet zelfstandig om echtscheiding heeft verzocht, is ook zij niet-ontvankelijk verklaard in haar nevenverzoeken. De beschikking is gegeven door rechter A.M. Brakel, bijgestaan door griffier E.S. Pries, en is uitgesproken op de openbare zitting van 2 mei 2023.