In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2023 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die beiden verschillende nationaliteiten hebben. De man, wonende in Spanje, heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend, terwijl de vrouw, die in Nederland woont, verweer heeft gevoerd en de man niet-ontvankelijk heeft willen verklaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, ondanks haar Italiaanse nationaliteit en de bewering dat Italië haar thuis is. Dit heeft de rechtbank bevoegdheid gegeven om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.
De rechtbank heeft ook de kwestie van litispendentie behandeld, aangezien er al echtscheidingsprocedures aanhangig zijn in zowel het Verenigd Koninkrijk als Italië. De man heeft aangevoerd dat hij niet onredelijk lang in het huwelijk vast mag blijven zitten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij zelf pas in oktober 2022 het verzoek tot echtscheiding heeft ingediend, terwijl de partijen al sinds 2014 feitelijk gescheiden leven. De rechtbank heeft besloten de behandeling van het verzoek aan te houden in afwachting van de beslissingen van de Italiaanse en Engelse rechtbanken, en heeft partijen opgedragen om de rechtbank op de hoogte te houden van de voortgang van deze procedures.
De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het verzoek van de man tot afwikkeling van het huwelijksvermogen niet voldoende gemotiveerd was, en dat er geen concrete verzoeken zijn gedaan met betrekking tot de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De beslissing om de zaak aan te houden is genomen met het oog op een mogelijke voortzetting van de procedure, waarbij partijen uiterlijk twee weken voor 1 juli 2025 moeten rapporteren over de voortgang van de echtscheidingsprocedures in Italië en Engeland.