ECLI:NL:RBDHA:2024:11762

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 juli 2024
Publicatiedatum
29 juli 2024
Zaaknummer
C/09/636406 / FA RK 22-6778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding met internationale aspecten en litispendentie tussen partijen met verschillende nationaliteiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 mei 2023 een beschikking gegeven in een echtscheidingsprocedure tussen een man en een vrouw, die beiden verschillende nationaliteiten hebben. De man, wonende in Spanje, heeft een verzoek tot echtscheiding ingediend, terwijl de vrouw, die in Nederland woont, verweer heeft gevoerd en de man niet-ontvankelijk heeft willen verklaren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, ondanks haar Italiaanse nationaliteit en de bewering dat Italië haar thuis is. Dit heeft de rechtbank bevoegdheid gegeven om te oordelen over het verzoek tot echtscheiding.

De rechtbank heeft ook de kwestie van litispendentie behandeld, aangezien er al echtscheidingsprocedures aanhangig zijn in zowel het Verenigd Koninkrijk als Italië. De man heeft aangevoerd dat hij niet onredelijk lang in het huwelijk vast mag blijven zitten, maar de rechtbank heeft geoordeeld dat hij zelf pas in oktober 2022 het verzoek tot echtscheiding heeft ingediend, terwijl de partijen al sinds 2014 feitelijk gescheiden leven. De rechtbank heeft besloten de behandeling van het verzoek aan te houden in afwachting van de beslissingen van de Italiaanse en Engelse rechtbanken, en heeft partijen opgedragen om de rechtbank op de hoogte te houden van de voortgang van deze procedures.

De rechtbank heeft ook opgemerkt dat het verzoek van de man tot afwikkeling van het huwelijksvermogen niet voldoende gemotiveerd was, en dat er geen concrete verzoeken zijn gedaan met betrekking tot de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De beslissing om de zaak aan te houden is genomen met het oog op een mogelijke voortzetting van de procedure, waarbij partijen uiterlijk twee weken voor 1 juli 2025 moeten rapporteren over de voortgang van de echtscheidingsprocedures in Italië en Engeland.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Enkelvoudige Kamer
Rekestnummer: FA RK 22-6778
Zaaknummer: C/09/636406
Datum beschikking: 16 mei 2023

Scheiding

Beschikking op het op 6 oktober 2022 ingekomen verzoek van:

[de man] ,

de man,
wonende te [woonplaats 1] , Spanje,
advocaat: mr. E.J. Kim-Meijer te ’s-Gravenhage.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[de vrouw] ,

de vrouw,
wonende te ’ [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. C.F.L.A. van der Vegt-Boshouwers te Eindhoven.

Procedure

De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken, waaronder:
  • het verzoekschrift;
  • het verweerschrift;
  • het F9-formulier van 25 oktober 2022 namens de man;
  • het F9-formulier van 15 maart 2023 namens de vrouw;
  • het F9-formulier van 24 maart 2023 namens de man;
  • het F9-formulier met bijlagen van 7 april 2023 namens de vrouw.
De minderjarige [de minderjarige] is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken en heeft daarvan geen gebruik gemaakt.
Op 4 april 2023 is de zaak op de zitting van deze rechtbank behandeld. Hierbij zijn verschenen:
- de man met advocaat en tolk mevrouw I.G.S. Ringeleé;
- de vrouw met advocaat en tolk mevrouw M. Bink;
- [naam] , namens de Raad voor de Kinderbescherming.

Feiten

- De man en de vrouw zijn gehuwd op [huwelijksdag] 2007 te [plaats], Italië. Zij leven al geruime tijd feitelijk gescheiden.
- De man en de vrouw zijn de ouders van het volgende nu nog minderjarige kind:
- [de minderjarige] , geboren op [geboortedag] 2011 te [geboorteplaats] , Groot-Brittannië.
- [de minderjarige] heeft haar hoofdverblijfplaats bij de moeder.
- De ouders oefenen het gezamenlijk gezag over [de minderjarige] uit.
- De man heeft de Britse en de Canadese nationaliteit en de vrouw heeft de Italiaanse nationaliteit.

Verzoek en verweer

Het verzoek strekt tot echtscheiding, met een nevenvoorziening tot:
- vaststelling van de verdeling van de huwelijksgemeenschap, conform
het nog nader te overleggen voorstel van de man;
een en ander voor zover mogelijk met uitvoerbaarverklaring bij voorraad en kosten rechtens.
De vrouw voert verweer, welk verweer hierna – voor zover nodig – zal worden besproken en verzoekt om de man niet-ontvankelijk te verklaren en kosten rechtens.

Beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
De rechtbank is in beginsel bevoegd op grond van artikel 3 van de Brussel II ter-verordening (nr. 2019/1111 van de Raad van 25 juni 2019) om te beslissen op het verzoek tot echtscheiding indien de vrouw (verweerder) haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft.
De vrouw betwist dat zij in Nederland woont. Zij heeft hier weliswaar een woning waar zij met [de minderjarige] woont, maar zij beschouwt Italië als haar thuis waar zij ook haar vrije tijd doorbrengt. Zij is Italiaans van nationaliteit en identificeert zich ook als zodanig.
De rechtbank overweegt dat hetgeen de vrouw heeft aangevoerd niet betekent dat zij haar gewone verblijfplaats in Italië heeft. De vrouw woont en werkt immers in Nederland en [de minderjarige] gaat in Nederland naar school. Daarnaast is gebleken dat zij, anders dan de vrouw aanvankelijk heeft aangevoerd, ingeschreven in de Nederlandse Basisregistratie Personen. In 2019 stond de vrouw enkele maanden ingeschreven in Italië, maar sinds juli 2019 staat zij weer ingeschreven in Nederland. Bovenstaande betekent naar het oordeel van de rechtbank dat de vrouw haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft. De rechtbank is dan ook bevoegd om te beslissen op het verzoek tot echtscheiding.
De rechtbank zal op grond van artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek (BW) Nederlands recht toepassen op het verzoek tot echtscheiding.
Litispendentie
De rechtbank overweegt als volgt. Zowel Nederland, Engeland als Italië zijn aangesloten bij Brussel II ter-verordening zodat de in die verordening opgenomen litispendentie-regeling geldt. Conform het bepaalde in artikel 20, eerste lid, de Brussel II ter-verordening (hierna: de verordening) dient het gerecht waarbij de zaak het laatst is aangebracht zijn uitspraak ambtshalve aan te houden totdat de bevoegdheid van het gerecht waarbij de zaak het eerst is aangebracht vaststaat.
Tussen partijen is niet in geschil dat in het Verenigd Koninkrijk in 2014 een echtscheidingsprocedure aanhangig is gemaakt door de vrouw. Ook is niet in geschil dat de man tot op heden niet heeft gereageerd op de daar gedane verzoeken van de vrouw, maar deze procedure ook niet formeel beëindigd of ingetrokken is. Bovendien betwist de man niet dat de vrouw op 5 januari 2022 een echtscheidingsprocedure in Italië aanhangig heeft gemaakt en is ter zitting gebleken dat de man, die volgens hem niet op juiste wijze in die procedure betrokken is (namelijk op een onjuist adres), wel op de hoogte is van die procedure. Ook die procedure is tot op heden niet ingetrokken of op andere wijze geëindigd, maar volgens de vrouw aangehouden tot oktober 2023; de Italiaanse rechter zou zich nog niet hebben uitgelaten over de vraag of zij al dan niet bevoegd is.
Het vorengaande betekent dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 20 eerste lid van de verordening. De man stelt echter dat hij niet onredelijk lang vast mag blijven zitten in een huwelijk. Die kans is volgens hem aanzienlijk als de Nederlandse rechtbank de zaak nu aanhoudt in afwachting van de andere procedures. De man stelt dat het waarschijnlijk is dat de Italiaanse rechtbank zich niet bevoegd zal verklaren om kennis te nemen van het echtscheidingsverzoek gelet op de echtscheidingsprocedure in het Verenigd Koninkrijk. Die procedure in het Verenigd Koninkrijk loopt al sinds 2014 en de man denkt niet dat deze procedure snel in een echtscheiding zal resulteren. De Nederlandse rechter is bovendien niet verplicht om de zaak aan te houden op grond van litispendentie.
De rechtbank overweegt dat voor zover de rechtbank al voorbij zou kunnen gaan aan de betreffende litispendentieregeling, dit argument van de man geen stand houdt. De man heeft onderhavig verzoek tot echtscheiding zelf pas in oktober 2022 ingediend terwijl partijen in ieder geval al sinds 2014 gescheiden leven. De man heeft niet weersproken nog altijd niet te hebben gereageerd op het verzoek van de vrouw dat in het Verenigd Koninkrijk aanhangig is gemaakt. Ook in de procedure in Italië is hij niet verschenen, terwijl hij daarvan wel op de hoogte was. Als de man het huwelijk eerder beëindigd had willen zien, had hij eerde actie kunnen ondernemen. De rechtbank zal de zaak derhalve aanhouden in afwachting van de beslissing van de Italiaanse en/of Engelse rechtbank.
De rechtbank overweegt daarbij dat indien de Italiaanse en/of Engelse rechtbank zich onbevoegd verklaren en deze rechtbank als gevolg daarvan bevoegd is van het verzoek tot echtscheiding kennis te nemen, partijen de rechtbank daarover zo snel mogelijk dienen te informeren. Zij dienen daarbij het door hen gewenste procesverloop te vermelden onder opgave van de verhinderdata. De vrouw zal dan nog een termijn worden gegund voor het voeren van een inhoudelijk verweer tegen de verzoeken van de man.
Met het oog op een eventuele voortzetting van de procedure merkt de rechtbank op dat het verzoek ten aanzien van de afwikkeling van het huwelijksvermogen niet nader gemotiveerd of onderbouwd is waardoor de rechtbank op dit onderdeel zonder aanvullende informatie geen oordeel kan geven. De man heeft verder nog stukken ingediend die zien op de zorgregeling, zoals bijvoorbeeld een ouderschapsplan, maar hij heeft geen concrete verzoeken ten aanzien van [de minderjarige] gedaan.

Beslissing

De rechtbank:
bepaalt dat de behandeling van het verzoek tot echtscheiding met nevenvoorzieningen en de proceskosten wordt aangehouden
tot 1 juli 2025 pro forma;
bepaalt dat partijen zich uiterlijk twee weken voor deze datum dienen uit te laten over de voortgang van de echtscheidingsprocedure in Italië en Engeland.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M. Brakel, rechter, bijgestaan door mr. E.S. Pries als griffier, en uitgesproken op de openbare zitting van 16 mei 2023.