ECLI:NL:RBDHA:2024:11747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
26 juli 2024
Zaaknummer
SGR 22/3863
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verlening omgevingsvergunning voor berging in voortuin

Op 16 juli 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, een inwoner van [woonplaats], en het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghoudster voor het maken van een berging in de voortuin, bedoeld voor het stallen van een driewielfiets en een scootmobiel. De rechtbank oordeelt dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat het handelen overeenkomstig de beleidsregels onevenredige gevolgen zou hebben voor vergunninghoudster, gezien de bijzondere omstandigheden van de man van vergunninghoudster die lijdt aan een spierziekte en afhankelijk is van deze hulpmiddelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de belangen van vergunninghoudster zwaarder wegen dan de belangen van eiseres, en dat verweerder de betrokken belangen zorgvuldig heeft afgewogen. Het beroep van eiseres is ongegrond verklaard, wat betekent dat de omgevingsvergunning blijft staan. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de door eiseres aangevoerde gronden met betrekking tot het Bouwbesluit 2012 niet kunnen leiden tot vernietiging van het besluit, omdat deze bepalingen niet strekken tot bescherming van haar belangen. De uitspraak is openbaar gemaakt en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3863

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 juli 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: H.A. van Deursen),
en

het college van burgemeester en wethouders van Wassenaar, verweerder

(gemachtigde: mr. M.C.M. Versteeg).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[derde-partij]uit [woonplaats], vergunninghoudster.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het besluit van verweerder om een omgevingsvergunning te verlenen aan vergunninghoudster voor het maken van een berging in de voortuin voor het stallen van een driewielfiets en een scootmobiel op het perceel [adres] te [woonplaats].
1.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning met het besluit van 29 december 2021 (het primaire besluit) verleend. Met het besluit van 19 mei 2022 (het bestreden besluit) op het bezwaar van eiseres is verweerder bij het primaire besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 2 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en vergunninghoudster. Verweerder heeft zich – zonder bericht van verhindering – niet laten vertegenwoordigen.

Totstandkoming van het besluit

2. Vergunninghoudster woont aan de [adres] te [woonplaats]. Zij heeft op 23 september 2021 een omgevingsvergunning aangevraagd voor het maken van een berging in de voortuin voor het stallen van een driewielfiets en een scootmobiel op hun perceel.
2.1.
Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het bouwplan van vergunninghoudster weliswaar in strijd is met het bestemmingsplan, maar dat er goede redenen bestaan om gebruik te maken van zijn bevoegdheid om af te wijken van het bestemmingsplan. De gevallen waarin hij de bevoegdheid tot afwijking van een bestemmingsplan kan gebruiken voor zogenoemde kruimelgevallen [1] zijn vastgelegd in de ‘Beleidsregels Kruimelgevallen Wassenaar 2015’ (de beleidsregels). De beleidsregels bieden volgens verweerder echter geen soelaas. Ter voorkoming van onevenredig nadeel voor vergunninghoudster is verweerder op basis van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgeweken van de beleidsregels en heeft hij het bouwwerk toegestaan op basis van de kruimelgevallenregeling van artikel 4, onderdeel 1, van bijlage II van het Besluit omgevingsrecht (Bor).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de omgevingsvergunning heeft mogen verlenen. Hierna legt de rechtbank, aan de hand van de door eiseres aangevoerde beroepsgronden, uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
3.1.
De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
Overgangsrecht Omgevingswet
4. Op 1 januari 2024 zijn de Omgevingswet en de Invoeringswet Omgevingswet in werking getreden. Als een aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend vóór het tijdstip van inwerkingtreding van de Omgevingswet, blijft op grond van artikel 4.3, aanhef en onder a, van de Invoeringswet Omgevingswet het recht zoals dat gold onmiddellijk vóór dat tijdstip van toepassing tot het besluit op die aanvraag onherroepelijk wordt, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
4.1.
De aanvraag om een omgevingsvergunning is ingediend op 23 september 2021. Dat betekent dat in dit geval de Wabo van toepassing blijft.
Kon verweerder toepassing geven aan artikel 4:84 van de Awb?
5. Eiseres betoogt dat verweerder de belangen onzorgvuldig heeft afgewogen bij het toepassen van artikel 4:84 van de Awb. Haar belangen wegen volgens eiseres zwaarder dan de belangen van vergunninghoudster, omdat de berging in de voortuin niet noodzakelijk is en er minder ingrijpende alternatieven mogelijk zijn.
5.1.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden die maken dat handelen overeenkomstig de beleidsregels onevenredig bezwarend is voor vergunninghoudster. De bijzondere omstandigheden bestaan uit:
  • de spierziekte van de man van vergunninghoudster;
  • het daardoor aangewezen zijn op de scootmobiel en de driewielfiets;
  • het feit dat deze niet in de achtertuin kunnen worden gestald, omdat de achtertuin met een scootmobiel en driewielfiets niet goed bereikbaar is, en
  • de berging voldoende ruim moet zijn om de scootmobiel en de driewielfiets te kunnen draaien.
5.2.
De rechtbank stelt voorop dat verweerder bij de beslissing al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe komt en dat hij de betrokken belangen moet afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
5.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat handelen overeenkomstig de beleidsregels gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregels te dienen doelen.
5.4.
Doorslaggevend gewicht komt daarbij toe aan de persoonlijke omstandigheden van de man van vergunninghoudster. De man van vergunninghoudster heeft in verband met zijn spierziekte een scootmobiel en een driewielfiets nodig. Voor de scootmobiel en de driewielfiets is een berging nodig. Ter zitting heeft vergunninghoudster toegelicht dat de huidige grootte van de berging nodig is om de scootmobiel en de driewielfiets te kunnen draaien. Daarnaast moet de berging in de voortuin worden geplaatst, omdat de achtertuin met een scootmobiel of driewielfiets niet veilig bereikbaar is door het onverharde pad, de drempels en het gebrek aan licht. Zonder een berging van deze grootte in de voortuin kan de man van vergunninghoudster dus geen gebruik maken van een scootmobiel en driewielfiets, waardoor hij ernstig zou worden beperkt in zijn bewegingsvrijheid. De man van vergunninghoudster heeft dus groot belang bij de vergunde berging.
5.5.
Dit belang van de man van vergunninghoudster weegt zwaarder dan de met de beleidsregels te dienen doelen. Met deze beleidsregels is beoogd de ruimtelijke kwaliteit van het voorerfgebied te beschermen. De rechtbank overweegt in dit licht dat vergunninghoudster er, in samenspraak met verweerder, veel aan heeft gedaan om de zichtbaarheid van de berging zoveel mogelijk te beperken. Zo is er gekozen voor één berging in plaats van twee, ten behoeve van een rustig straatbeeld. Tussen de berging en het openbaar gebied zijn bomen geplaatst, zodat de berging minder goed zichtbaar is. Voor eiseres is de berging vanuit haar woonkamer en tuin niet zichtbaar vanwege de coniferen op de erfgrens. Zij kan de berging slechts zien vanuit haar ramen op de eerste en tweede verdieping en kijkt dan uit op een groen dak. Het bouwplan is voorts beoordeeld en akkoord bevonden door de stedenbouwkundig adviseurs van het college. Tot slot is de afwijking van de beleidsregels van tijdelijke aard, omdat middels vergunningvoorschriften is geborgd dat de berging wordt teruggebracht tot de maximaal toelaatbare oppervlakte van 4 m2 wanneer de indicatie voor de hulpmiddelen vervalt of vergunninghoudster verhuist.
5.6.
Het college heeft de bij het besluit betrokken belangen gelet op het voorgaande zorgvuldig afgewogen en heeft de belangen van (de man van) vergunninghoudster naar het oordeel van de rechtbank zwaarder mogen wegen dan de met de beleidsregels te dienen doelen en de belangen van eiseres.
5.7.
Het betoog van eiseres faalt.
Voldoet de berging aan het Bouwbesluit 2012?
6. Eiseres betoogt dat de berging van vergunninghoudster niet geschikt is voor een duurzaam en veilig gebruik voor personen met een fysieke functiebeperking en daarom in strijd is met artikel 6.49, eerste lid, aanhef en onder b, en de artikelen 2.43 tot en met 2.45 van het Bouwbesluit 2012.
6.1.
Artikel 8:69a van de Awb bepaalt dat de bestuursrechter een besluit niet mag vernietigen op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept. Blijkens de parlementaire geschiedenis heeft de wetgever met artikel 8:69a van de Awb de eis willen stellen dat er een verband moet bestaan tussen een beroepsgrond en het belang waarin de eisende partij door het bestreden besluit dreigt te worden geschaad. [2] De bestuursrechter mag een besluit niet vernietigen wegens schending van een rechtsregel die kennelijk niet strekt tot bescherming van het belang van de eisende partij.
6.2.
De rechtbank overweegt dat de door eiseres genoemde bepalingen van het Bouwbesluit zien op de toegankelijkheid van gebouwen voor mensen met een functiebeperking. Deze bepalingen strekken niet tot bescherming van de belangen van eiseres. Zij is immers geen gebruiker van de berging. Deze beroepsgrond kan dus niet leiden tot vernietiging van het bestreden besluit. De rechtbank laat dit betoog daarom onbesproken.
Is de tijdelijkheid van de berging voldoende begrensd?
7. Eiseres betoogt dat de voorschriften van de omgevingsvergunning de tijdelijkheid van de berging niet voldoende begrenzen.
7.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aan de omgevingsvergunning verbonden voorschriften voldoende rechtszeker. Met deze voorschriften is geborgd dat de berging verkleind wordt tot maximaal 4 m2 zodra de indicatie voor de hulpmiddelen vervalt of vergunninghoudster verhuist. De economische levensduur van de berging staat daar, anders dan eiseres kennelijk veronderstelt, los van.
7.2.
Het betoog faalt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.J. van der Ven, rechter, in aanwezigheid van mr. J.A. Klein, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 16 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: relevante wet- en regelgeving

Invoeringswet Omgevingswet

Artikel 4.3
Als voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet een aanvraag om een besluit is ingediend, blijft het oude recht, met uitzondering van artikel 3.9, derde lid, eerste zin, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht, van toepassing:
a. als tegen het besluit beroep openstaat: tot het besluit onherroepelijk wordt,

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 4:84
Het bestuursorgaan handelt overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen.
Artikel 8:69a
De bestuursrechter vernietigt een besluit niet op de grond dat het in strijd is met een geschreven of ongeschreven rechtsregel of een algemeen rechtsbeginsel, indien deze regel of dit beginsel kennelijk niet strekt tot bescherming van de belangen van degene die zich daarop beroept.

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht

Artikel 2.12
Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen

Besluit omgevingsrecht

Bijlage II, artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1.een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan

Beleidsregels Kruimelgevallen Wassenaar 2015

Artikel 3
Een omgevingsvergunning voor handelen in strijd met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid onder c Wabo wordt verleend voor:
1. het bouwen van een vrijstaand bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan mits:
i. indien in het voorerfgebied:
i. indien in een beschermd dorpsgezicht het bouwen niet leidt tot een onevenredige aantasting van de beschermde waarden;
ii. het achtererfgebied slechts bereikbaar is via de woning;
iii. de hoogte niet meer bedraagt dan 1,5 m;
iv. de oppervlakte niet meer bedraagt dan 4 m²;
v. de ingang niet direct grenzend aan openbaar toegankelijk gebied;
vi. de afstand tot de woning minimaal 2 m.

Voetnoten

1.Bedoeld is de bevoegdheid genoemd in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2°, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht.
2.